Wat kan ontsnappen aan het geschrevene, aan wat de geschiedenis voorschrijft? We staan niet enkel op de schouders van reuzen, zoals Thomas van Aquino, we moeten het ook met hun oude stof doen, met hun oude schriftrollen om een leven te schrijven, om de steeds dunnere doorgang te vinden tussen wat geschiedenis mogelijk maakt en wat die vooraf vastlegt, om aan de tijd een leven los te rukken dat misschien niet algeheel ontglipt,
Want als het stof van de vorige eeuw en haar allesverblindend enthousiasme voor bemeestering zal zijn gaan liggen – toen we even dachten dat de wereld van de mooie ideeën zou zegevieren in het triomf van de rede en van de wetenschap, en dat de goede wil van de groep zou zegevieren in zelfregulatie (Let do and let pass, the world goes on by itself) – ook als we eventueel ontnuchterd zouden raken van die kale reis, dan nog blijft de verbijstering: welke revolutie, Pieter, welke revolutie, welke springweg bedenken uit wat enkel kan gemaakt worden van wat was?
Het geschiedene laat twee soorten sporen na. De eerste soort is die van de objecten. De erfenis verloopt over de dingen, de cultuurprodukten, de sedimenten die zich van ons lijfelijk bestaan hebben losgerukt en vanuit die autonomie doorwerken. In de wereld van de objecten staan, betekent onvermijdelijk dat we niet ontsnappen aan de waanzin van de magie die opereert vanuit die objecten, vanuit die opstapeling aan relikwieën. Het is gekheid, het is onrede, ongetwijfeld, maar het is nog steeds waanzin met een vorm, met een bespreekbare want ‘uitwendige’ vorm. Taal werkt op dit niveau: de taalobjecten, de betekenaars, werken autonoom door. De tweede soort is die van het lijf. De erfenis verloopt over de lijfelijke inschrijving: het is de neiging tot transgressie. De geschiedenis raast door in het heimelijk vibrerende lijf van de man die zijn aandelen dankzij voorkennis op tijd kan verkopen, in het heimelijk vibrerende lijf van de vrouw die zich aan de drank overgeeft. Het drama hier is veel geweldiger, het is het drama van het noodlot: vaak is het pas als het einde onafwendbaar is, dat het volle besef komt dat het leven zich voorbij onszelf heeft afgespeeld, dat we het niet hebben bevat, dat het zich aan gene zijde heeft voltrokken… Deze waanzin is veel fundamenteler: het geledene heeft lijfelijke sporen geschreven, waarvan de vorm besloten ligt in het intieme van het singuliere genot. Het genot is zo de stomme razernij van de geschiedenis, dat wat in het lijf blijft woeden. Toch is het ook een vorm, en het is pas in de ontcijfering van die vorm dat de belofte van een springweg besloten ligt, maar die vorm heeft zich in het inwendige van de lichamelijke intimiteit ingeschreven en opereert stilzwijgend.
Zijn wij, mensen, dan veroordeeld, zoals Freuds’ demonische machine uit 1920 in Aan gene zijde van het lustprincipe? veroordeeld ons lijf tot strijdterrein voor onverleden oorlogen aan de geschiedenis uit te besteden, is onze levensadem veroordeeld tot verkankering?
Het orakel van Thebe bleek onafwendbaar voor Oedipus, en toch is een geslacht gesticht. Beschaving is de enige heil, maar daartoe moet het lijf zich eerst tot taal laten verleiden – daartoe moest het incestueuze genot zich eerst tot wet, tot stichtend verbod laten schrijven.
Dat is de onmogelijke taak die de jongen Zoltan – of is het zijn paard Abas? – op zich neemt. Want er is maar één manier om het genot van het lijf tot taal te verleiden, om woorden te ontfutselen aan de heimelijke vibrering van het weefsel binnenin. En die manier is: onbewogen, rotsvaste, gulle liefde, liefde zo groot en zo warm als een paardelijf, het paardelijf waaronder Francesca en Zoltan schuilen – en hun liefde, die Francesca even aan de tijd ontrukt.
“Lanschap met springwegen” is het schitterende nieuwe stuk van Pieter De Buysser. Het is een feest voor de geest. Het haalt je triomferend uit elk nakende ontmoediging over de toestand van de wereld, uit elke neiging tot hopeloosheid. Iets is mogelijk!