Niet de smartphone maakt ons ongelukkig, dat doen we zelf

We denken graag dat stoorzenders van buitenaf ons leven moeilijk maken, schrijft Ariane Bazan. Terwijl we zelf onze grootste stoorzender zijn.


19.09.24, Niet de smartphone maakt ons ongelukkig, dat doen we zelf. Column. De Standaard.

Met het nieuwe schooljaar komen strengere regels voor het gebruik van gsm’s in de klas. Dat is een welkome ontwikkeling, maar het smartphonegebruik is daarom nog geen “digitaal vergif voor de aandacht” – toch niet meer dan veel vroegere uitvindingen. “De overdrijving van alle communicatiemiddelen onderwerpt de geest aan algemene opwinding en nervositeit. We leven onder een voortdurend regime van verstoring. Onze lichamen en geesten moeten evenzoveel beelden, muziekjes (…) politieke en economische angst verwerken als de gehele mensheid over de drie vorige eeuwen.”

Dit is geen fragment uit De afspraak, het komt van de Franse auteur Paul Valéry uit 1939, die de toen pas uitgevonden telegraaf hekelt. Maar wellicht vinden we dat soort klachten terug doorheen de hele geschiedenis. Bij de uitvinding van de landbouw kwam de druk van de seizoenen, bij de uitvinding van de klok die van de tijd. We dachten lang dat treinreizen een zenuwziekte veroorzaakte en dat televisie de jeugd zou bederven.

We denken dat wat ons ongelukkig maakt van buitenaf komt, maar “al het ongeluk van mensen heeft maar één oorzaak: we kunnen niet gewoon rustig in een kamer blijven zitten”, zoals de Franse filosoof Blaise Pascal zegt. Als er geen externe stoorzender is, dan zoeken we er één. “Misschien vraagt ons systeem wel om afgeleid te worden”, oppert de fysicus Etienne Klein vorig weekend op de Franse openbare radiozender France Culture, “en het gebruik van de smartphone toont dat aan, maar veroorzaakt het niet.” We zijn spontaan ongedurig en uitwendige animatie leidt ons net af van interne onrust. Omdat de belangrijkste bron van onrust niet van buiten komt, is er geen eenvoudige ingreep in onze omgeving die mensen tot volop aandachtig maakt.

Op dezelfde manier gaan we ervan uit dat mensen, zonder storing door de omgeving of zonder biologisch defect, min of meer redelijk zijn, opzoeken wat fijn is en mijden wat hen schaadt. Wie een beetje heeft geleefd, weet van zichzelf en van anderen dat het ook vaak niet zo is, en dat we tegen wil en dank blijven poetsen wat al proper is, fobisch zijn voor wat geheel ongevaarlijk is en ondanks onze goede voornemens in ruzies met buren of collega’s blijven belanden of partners opzoeken die ons vernietigd achterlaten. Ook dat is geen gevolg van een storing of ziekte, maar heeft te maken met onze psychische architectuur.

De moeilijkheid om tot evenwicht te komen is dus veeleer het gevolg van hoe we gebouwd zijn, dan van externe stoorzenders. Nu is het niet zo gek dat een zekere mate van storing al in ons bouwplan zit. Als we er niet van uitgaan dat een ingenieur de mens heeft ontworpen, dan is ook de mens niets meer dan het resultaat van blinde natuurlijke selectie. Het criterium voor selectie is: wat goed genoeg is om te overleven en zich voort te planten. Vanuit evolutionair standpunt is mentaal evenwicht of geluk geheel onbelangrijk, als de soort maar overleeft en zich voortplant.

Toch hanteren we zowel in de geestelijke gezondheidszorg als in de politiek het idee dat normaliteit ongeveer gelijkstaat aan evenwicht en wegen we nieuwe ontwikkelingen verkeerdelijk af aan een uitgangswaarde van rust. Dat verraadt dat we over onze mentale capaciteiten teleologisch en intuïtief nadenken. Teleologisch, omdat we vertrekken van het eindpunt: we gaan ervan uit dat evenwicht of tevredenheid of zelfs geluk er de facto kan zijn, zonder uit te leggen hoe en waarom dat zo zou zijn. En intuïtief, omdat we graag willen dat geluk inderdaad aan de basis ligt.

Toen de chemie nog alchemie was, dachten we intuïtief dat water een eenvoudig element was, zoals vuur, lucht en aarde. Dat water een composiet was, vond iedereen absurd, tot Lavoisier experimenteel de samenstelling H₂O kon aantonen. Toen biologie nog Lamarckiaans was, dachten we teleologisch dat de planten- en diersoorten, die zo precies aan hun omgeving aangepast waren, ontworpen waren in functie van die omgeving. Dat soorten blind zouden ontstaan, vond iedereen absurd, tot Darwin de evolutietheorie neerschreef die dankzij het experimentele onderzoek van Mendel bevestiging kreeg.

Maar voor het mentale hanteren we nog altijd intuïtieve en teleologische denkbeelden. Misschien verkeren we vandaag nog steeds in de voorwetenschappelijke periode van de psychologie. Dat is problematisch, want zonder correcte kaart van de menselijke geest varen we blind, zowel in de geestelijke gezondheidszorg als in het politiek organiseren van het menselijk samenleven.


Le malheur ne vient pas du téléphone portable, mais de notre condition

Quand nous dénonçons les menaces de notre temps, comme l’influence du téléphone portable sur la jeunesse, nous faisons une comparaisons implicite avec une référence, qui serait celle du bonheur ou de la stabilité ou d’une certaine harmonie. Or, les seules contraintes qui ont pesé sur l’architecture de la condition humaine, comme pour toutes les espèces vivantes, sont celles de la sélection naturelle, qui est aveugle et pour laquelle ne compte que la capacité de survivre et de se reproduire. L’idée d’un état de référence qui serait d’abord ‘normal’ ou ‘harmonieux’ trahit une pensée téléologique en psychologie. La psychologie de notre époque, dont les principes de base semblent être intuitifs et empreints de téléologie, est finalement peut-être encore préscientifique.

We kunnen nog wat leren van deze generatie jongeren

De Standaard, 30 mei 2024

Ariane Bazan keek naar Eerste keus en zag leerlingen uit het zesde middelbaar die zich volwassener gedroegen dan de politici die ze ondervroegen.

Niets lijkt wenselijker dan vrede en onderlinge samenwerking, en toch blijkt niets moeilijker te bestendigen. “Daarom moet ongecontroleerde intolerantie bij de wortels worden aangepakt door middel van een voortdurende educatie”, raadt Umberto Eco aan in zijn lezing bij het Verdrag van Nijmegen in 2012, die net opnieuw vertaald werd.
Operatie geslaagd, blijkt uit Eerste keus, een nieuw verkiezingsprogramma met Tom Waes en Pieterjan De Smedt. Daarin gaan vooraanstaande politici in gesprek met zesdejaars die op 9 juni voor het eerst zullen stemmen. Quinten, uit de Provinciale Kunsthumaniora Hasselt (Pikoh), confronteert N-VA-voorzitter Bart De Wever met de vraag of samenwerking tussen de Vlaamse en de Franstalige gemeenschap mogelijk is. Achteraf weet hij: “Ik snap dat ook De Wever het beste wil voor het land en dat hij gewoon heel andere ideeën heeft.” Als Bie, een trans jongeman uit het Atheneum van Zottegem, zijn onenigheid met Vlaams Belang-voorzitter Tom Van Grieken te kennen geeft, begint hij zijn uitleg met “no hate”. Wat een begrip voor verschil tonen die jongeren, en wat een contrast met bijvoorbeeld de jaren 80, toen politieke verschillen steevast op boegeroep en uitsluiting werd onthaald.
Een leerkracht Nederlands uit het Pikoh spreekt dan ook zijn vertrouwen uit in deze generatie, en misschien ziet hij het goed. Nieuw is hoe jongeren vlot kunnen schakelen tussen twee soorten denken. De onlangs overleden Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman maakt een onderscheid tussen S1- en S2-denkprocessen en haalde daarvoor de mosterd bij Sigmund Freud met zijn primaire en secundaire processen. Primaire processen (S1) zijn associatieve, snelle denkbewegingen waarmee we oppervlakkige verbanden leggen. Rijmpjes onthouden we via S1, maar S1 verklaart ook haast al onze denkfouten, zoals wanneer we de boodschapper aanvallen, en niet zijn boodschap. Toch is S1 ook de cruisecontrol die maakt dat we bij de staart van de kat de hele kat erbij denken. Bij de eerste woorden van een banale uitspraak vullen we aan met de rest van de zin.
Secundaire processen (S2) zijn trager. Het zijn de ‘redelijke’ processen, die de informatie ontcijferen op basis van de context. Meestal hangen we de naïeve overtuiging aan dat tijdens de opvoeding S1 geleidelijk door S2 vervangen wordt. Onderzoek leert evenwel dat S1 en S2 ons leven lang in een dynamisch evenwicht bestaan. Het primaire procesdenken wordt ook in sommige omstandigheden sterker, bijvoorbeeld als mensen aangeven dat ze heel angstig zijn.
Belangrijk is dat er geen types van mensen zijn – S1 of S2 – en er ook geen manier is om het genuanceerde denken (S2) eens en voorgoed te verzekeren. Het redelijkheidsideaal van de verlichting is nooit verworven. Wie een affectieve bluts heeft gekregen, kan op die pijnpunten S1-snelkoppelingen ontwikkelen en haatdragend of intolerant worden, en dat geldt voor zowat iedereen. De moral highground van niet-uitsluiting kan bij iedereen moerassig worden.
Als leerlinge An-Sofie de vraag stelt wat iedere politicus waardeert bij de andere, nodigt ze hen dus uit na te denken voorbij hun affectieve kortsluitingen en hun S1-gedachten te overwinnen. Politici die ideologisch sterk van elkaar verschillen, slagen erin om iets positiefs over elkaar te zeggen. Ik herinner me hoe ik als studente in de jaren 90 met de vraag worstelde of ik “Vlaams Blokkers” wel een hand kon geven. Het verschil lijkt niet langer zo bedreigend en staat zelfs een vorm van liefde niet in de weg – zonder het vermogen op morele verontwaardiging te vertroebelen. “Waarom moeten nieuwkomers automatisch een bepaald type job toegewezen krijgen?”, is Lyssa’s kritische reactie op De Wever, bijvoorbeeld.
Identitair of emotioneel gedragen standpunten, inclusief die met een hoog S1-gehalte, kunnen op respect, inleving en begrip rekenen, zonder dat deze jongeren erin worden meegezogen of erdoor uit hun lood worden geslagen. En dat is maar goed ook, want campagneslogans, versterkt door sociale media, zijn met hun emotionele en identitaire tonaliteiten echte S1-machinerieën. Dat heeft allerlei kwalijke gevolgen, maar misschien leidt het er ook toe dat mensen, in het bijzonder jongeren, sterker op het eigen oordeel gaan vertrouwen en kritischer worden.
Het grote doembeeld dat pedagogen en ethici van oudsher ophangen, het onredelijke denken – via S1 verantwoordelijk voor alle emotionele shortcuts –blijkt onuitroeibaar te zijn. Maar kijk, hier duikt een verrassende generatie op die niet langer op “uitroeien” uit is, maar tolerant is voor S1 zonder het genuanceerde denken van S2 uit het oog te verliezen. We kunnen veel van die jongeren leren.

Les jeunes gens de cette génération nous enseignent quelque chose de précieux

Un programme de la télévision Flamande Belge (la VRT), “Eerste keus” (“Premier Choix”) propose à de jeunes Flamands, qui iront voter pour la première fois de rencontrer, avec leur classe dans le cadre de leur école, des politiciens de premier rang, auxquels ils peuvent poser librement leurs questions. Les jeunes gens sont en même directs dans la confrontation ét respectueux, voire accueillant et bienveillant, par rapport aux différences, mêmes grandes ou extrêmes. Je propose qu’ils arrivent à manier en parallèle et sans opposition une pensée de type processus primaires (ou S1 de Kahneman) et secondaire (ou S2), c’est à dire, qu’ils accueillent une pensée émotionnelle et identitaire, sans débrancher une réflexion critique et nuancée.

De mens is niet gemaakt om gelukkig te zijn

Ariane Bazan pleit voor een kentering in de psychische gezondheidszorg, want de huidige methodieken werken duidelijk niet. De mensen worden er alleen maar zieker van.

De Standaard, Donderdag 18 januari 2024 om 03:00

In de laatste Humo van vorig jaar stellen Jonathan Holslag en Ilja Leonard Pfeijffer dat het kapitalisme erop gericht is om ons ongelukkig te maken. Dat is een denkfout. Denken dat mensen spontaan, of zelfs ‘natuurlijk’, voor geluk gemaakt zijn – iets wat het kapitalisme dan zou bederven – houdt geen steek. Toevallig zouden sinds het begin van de beschaving alle sociaaleconomische modellen het spontane streven naar geluk bedorven hebben – van slavernij tot imperialisme over kolonialisme? Het idee dat we gelukkig zouden zijn mocht niets ons tegen­werken, behoort tot een teleologisch register dat ervan uitgaat dat een mens functioneert zoals we vinden dat die zou moeten functioneren. Zo denken we dat als een gedrag een negatief effect heeft, we dat gedrag minder vaak zullen vertonen. Ook dat klopt maar deels, want we blijven vaak, tegen wil en dank, doen wat schadelijk voor ons is: de ‘foute’ partners kiezen, ruzie zoeken met vrienden, collega’s of buren, dwangmatig poetsen of dingen checken, blijven roken na longkanker, noem maar op. We gaan ervan uit dat we efficiënt en doel­matig kunnen handelen, terwijl het verleden vaak stokken in de wielen komt steken. Al die psychologische principes overstijgen het niveau van het wensdenken niet.

Toch zijn dat veelal de uitgangspunten van de psychologie van de 21ste eeuw, vrij vergelijkbaar met de ideeën van ‘spontane generatie’ – organismen kunnen uit het niets ontstaan – of van afgewerkte soorten, zo door God neergezet, uit de predarwiniaanse biologie. Het zijn denk­fouten, want waarom zou een mens gemaakt zijn om redelijk te handelen of om gelukkig te zijn? Ook mensen werden door evolutionaire principes geboetseerd – om te overleven en zich voort te planten – en niet op basis van een gewenst ideaal. Maar we hanteren veelal kritiekloos principes die de mens een soort goddelijke grond van redelijkheid verlenen. Niet dus.

Toch is het met die gammele ‘middeleeuwse’ psychologie dat de mens van de 21ste eeuw de wereld moet aankunnen – een ultrageconnecteerde wereld van artificiële intelligentie en perfectietechnologie – die technologie waarmee de mens zichzelf en de wereld duizend keer kan vernietigen. We zijn psychologische neanderthalers die zich wagen aan een strategisch schaakspel met hoge inzet. We vragen ons af wat er gebeurd is tussen de tijden van ‘Cours camarade, le vieux monde est derrière toi’ of van de ‘The times they are a-changin’, en vandaag : zoveel hoop twintig jaar na de Tweede Wereldoorlog, zoveel wanhoop nu, zo’n tranendal deze wereld.

Er komt geen vooruitgang in het ethisch-politieke denken zolang we niet uit de impasse van die archaïsche psychologie raken. Zelfs erg slimme mensen als Pfeiffer en Holslag maken denkfouten, omdat de psychologische discipline op het appel ontbreekt. Nochtans maken patiënten heel duidelijk dat we op een dwaalspoor zitten. Steeds meer mensen worden mentaal ziek, gebruiken psychotrope medicatie en verzuimen het werk. De mentale problemen veroveren sociale terreinen, van pesten tot burn-out. Hoe meer gespecialiseerde methodieken voor diagnose en interventie er zijn, hoe langer de wachtlijsten. Door de drang mensen te labelen, blijven ze makkelijker steken in een ‘zieke’ identiteit. De grootschalige psychotrope medicatie zou de kans op dementie verhogen. Bij euthanasie wegens psychisch lijden verwijzen patiënten niet zelden naar ‘draaideurervaringen’ – herhaaldelijk verwezen worden van de ene naar de andere instelling – en lange wachtlijsten. Allemaal symptomen die expliciet de mentale zorg zelf in vraag stellen. Maar psychologie is het terrein dat met alles kan wegkomen, zelfs met het grootste publieke gezondheids­fiasco – want ook dan zijn er nog het neoliberale kapitalisme, de ratrace, de meritocratie en consorten, die met veel publieke bijval de zwartepiet kunnen worden toegespeeld.

Onze patiënten tonen dat onze methodes grotendeels niet werken, zelfs contraproductief zijn en allen hebben we grote nood aan theorieën die helpen te begrijpen wat ons sociaal-politiek overkomt: waarom mensen in staat zijn langdurig het licht van de zon te ontkennen, waarom we in het aangezicht van imminent gevaar niet echt reageren, waarom de wreedaardigste episodes van de geschiedenis blijven terugkeren. De vervanging van de psychoanalytische menswetenschappelijke benadering door een meer exactwetenschappelijke heeft bevredigende antwoorden noch een betere mentale gezondheid opgeleverd. Nu heeft psychoanalyse inderdaad terecht een aantal duidelijke kritieken verdiend, maar ondertussen is er een kentering, zoals ook The Guar­dian eind vorig jaar schreef, met een openheid voor interdisciplinair overleg en met wetenschappelijke toetsing: het is tijd, zowel voor de mentale gezondheid als voor het ethisch-politieke denken, om opnieuw, en ten gronde, ook daar te rade te gaan.

(Ik heb de titel niet gekozen maar ik merk hoezeer het boute idee dat de mens niet gemaakt is om gelukkig te zijn, onverteerbaar is. Dus ik zou zeker het woord ‘misschien’ niet gebruikt hebben. Het is uiteraard niet omdat hij niet gemaakt is om gelukkig te zijn, dat 1) hij niet kàn gelukkig zijn, 2) hij gemaakt is om ongelukkig te zijn. Gewoon, hij is niet gemaakt om gelukkig te zijn, dat spreek vanzelf – in het andere geval moeten we de tussenkomst van een god of een architect of zo veronderstellen.)

Beest in bed, mens in beschaving: een recept voor wereldvrede

Ariane Bazan De Standaard – donderdag 16 maart 2023
-Foto: Mensen die seksueel bewust omgaan met hun ‘onaanvaardbare’ verlangens, worden sociaal weerbaarder-
‘Maar je pleit er niet voor taboes op te heffen?’ vroeg de moderatrice, Dominique Collet van het FAAR-festival, me zaterdagavond tijdens het debat ‘Vergeten Lichaam’ in Oostende. Eerder wilde ze weten waarom zo veel seksuele fantasieën nog altijd taboe zijn. Freud legt in Totem en taboe uit hoe fundamentele verboden aan de grondslag van de beschaving liggen.
Een van die fundamentele verboden is het verbod op kannibalisme. Dat moeten we niet per se letterlijk nemen. Het gaat niet alleen over elkaar niet opeten, het betekent ook dat je de medemens niet als een gebruiksvoorwerp ziet. Dat is essentieel om op een min of meer -beschaafde manier met de anderen samen te leven.
Het probleem is dat we, om tot seksuele opwinding te komen, wellicht allemaal naar fantasieën grijpen die dat verbod naast zich neerleggen. Vaak houdt seks het behandelen van de begeerde medemens als voorwerp in – van onze blik, van onze handeling, van onze penetratie. We begeren de ander als object in scenario’s waar we dorstig naar zijn. Dat gebeurt deels bewust, maar ook goeddeels onbewust. Een onthutsende, maar vaak ook opwindende ontdekking van het volwassen leven is hoe wederzijds die verboden begeertes zijn. Je kunt geen seksuele fetisj bedenken of er zijn ook mensen die hunkeren naar de wederzijdse rol.
‘Some of them want to use you, ¬some of them want to be used by you’, zongen Eurythmics in de jaren 80. Precies die tweespalt – onherleid¬bare verboden als pijlers voor ¬beschaving én fantasmagorische overtredingen als voorwaarde voor seksueel genot – verklaart het taboekarakter van onze seksuele fanta¬sieën. We hebben in het menselijke verhaal het bandeloze van het orgiastisch genot opgegeven, en dat is onbetwistbaar een goede zaak. -Beschaving is onze horizon. Dat antwoordde ik op de vraag in het festival. Maar precies om die reden, en fundamenteel niet vanwege religieuze of culturele voorschriften, ervaren we (soms grote) weerzin als we beseffen hoe opwindend fantaseren over het overtreden van die verboden kan zijn.
In mijn praktijk merk ik dat vooral vrouwen het daar moeilijk mee kunnen hebben. Hoe kun je het idee van jezelf als ‘goed of lief mens’ of als ‘geëmancipeerde vrouw’ rijmen met de behoefte om je te laten beschimpen en vernederen, met de behoefte naar een ruige, zelfs vuile man, of omgekeerd, met de behoefte je partner te domineren en zelfs te kastijden? Het is niet eenvoudig om beide registers te rijmen, ook omdat we (nog) niet over de conceptuele instrumenten beschikken om een duidelijk verschil te maken ¬tussen het psychische en het sociale luik van het leven. Maar in deze is dat onderscheid cruciaal.
In de intimiteit van onze binnenkamers, tussen meerderjarige en consensuele partners, kunnen we alleszins wel modaliteiten vinden om taboedoorbrekende scenario’s tot ontlading te brengen: van rollenspellen tot vunzige taal, het is niet zo moeilijk om een psychische spanning op te bouwen. Maar wat je in je slaapkamer doet, zegt niets over wat je in de sociale ruimte doet. Voor wie met beide bewust en verantwoordelijk omgaat, hebben seksuele fantasmen en morele waarden niets met elkaar te maken.
Opvallend is ook hoe in mijn praktijk een omkering merkbaar kan worden: mensen die seksueel bewust omgaan met hun ‘onaanvaardbare’ verlangens, worden sociaal weerbaarder. Als bij iemand zich een nood aan vernedering manifesteert die niet intiem tot ontlading kon komen, dan lijkt die mens bijzonder vaardig in het spotten van elke kleine gelegenheid tot vernedering in het sociale verkeer, en ook om daar met veel omhaal aanstoot aan te nemen.
Omgekeerd heeft iemand met een dominant fantasme soms een waar talent om alle vermeende of minieme zwakheden van de anderen bloot te leggen en te bespotten. Uit elk sociaal akkefietje wordt maximaal intiem genot gehaald, ten koste van de sociale verhoudingen die onder spanning komen te staan. Ook die mensen zelf kunnen er tegelijk een groot onbehagen bij ervaren. Wordt die drang naar vernedering of dominantie intiem vervuld, bijvoorbeeld doordat mensen milder worden voor de eigen fantasieën en er in masturbatie of in seks meer ruimte aan geven, dan hoor je in de consultatieruimte minder verhalen over schimpende collega’s, minachtende buren of kwade vrienden. De verhoudingen lijken te louteren, worden speelser en bevredigender, de mens wordt sociaal coulanter en professioneel krachtdadiger. De intiem ontladen spanning loopt niet over in de maatschappij. Als je er even bij stilstaat, is de slotsom niet min: beest in bed en mens in de beschaving is misschien een recept voor wereldvrede?

Wanneer ideeën en wapens niet overtuigen

Donderdag 2 september 2021 om 3.25 uur
Wie dacht dat van redelijkheid en verlichting een intrinsiek gezag uitgaat, is eraan voor de moeite. Dat leert Afghanistan. De ideologie van het Westen – in het bijzonder van de VS, die beloofd hadden de ‘as van het kwaad’ en de ‘schurkenstaten’ te bevechten en om te ruilen voor een westers democratisch model – wordt tot op het bot uitgekleed. Het slechte nieuws is dus dat redelijkheid niet altijd overtuigt.
Hetzelfde geldt voor de koloniale erfe­nis. We kunnen niet eeuwenlang bevol­kingsgroepen uitbuiten en landen leegplunderen, inzien­ hoe fout dat was, daarmee stoppen, redelijk worden, en er dan van uitgaan dat de benadeelde groepen op dat moment evenzeer tot redelijkheid bereid zijn. Dat is een wraakroepende verwachting. Wie alleen redelijkheid in huis heeft, staat op een strijdtoneel met lege handen.
Wat Afghanistan bovendien cynisch aantoont, en met verve, is dat gewapend machtsvertoon ook al niet overtuigt. Niet dat we dat niet wisten: ook de Europese kruistochten zijn op niets uitgedraaid.
Wat doe je dan, als blijkt dat ‘onze beste ideeën’ noch ‘onze beste wapens’ enig effect hebben op brandhaarden in de wereld? Het geopolitieke toneel is bezaaid met historische open wonden, Israël-Palestina en het Midden-Oosten, Afghanistan, Irak en Iran, Libië … Het brandt rondom ons, maar ook te midden van ons, met de erfenis van onder meer de slavernij en het kolonialisme. Wie een stem wil hebben in een debat, kan alleen een beroep doen op zijn verleden.
Er is een belangrijk onderscheid. Een authentiek verhaal van ondergane pijn of onrecht dwingt ontzag af, spreekt vanuit een eigen autoriteit. Maar dat is niet het effectiefst in een geopolitiek debat: wie zo spreekt, is – terecht – vooral bezig het eigen mentale vel te redden, niet de wereld. Het lijden draagt hier goed zijn naam: het is nog geen ver-leden, en dat kan een toekomstvisie vertroebelen. Toch kan het ook een springplank zijn om, voorbij het eigen verhaal, een visionaire houding te ontwikkelen, zoals we zien bij iemand als mensenrechtenactiviste Malala Yousafzai.
Wat het meeste slagkracht heeft op het internationale toneel, is het verleden als het afgelegde traject. Alleen­ wie steeds recht liep, of realistischer, alleen wie op elk ogenblik kritisch was over zijn beweegredenen en zich bereid heeft getoond­ zijn pad telkens opnieuw te hertekenen, alleen wie onvermoeibaar de mentale discipline heeft om voorbij de directe behoeften van de eigen groep, ook steeds het algemene belang en de precaire geopolitieke evenwichten voor ogen te houden, krijgt een stem in het debat. Alleen morele autoriteit is autoriteit. Denk aan mensen zoals Martin Luther King of generaal Ahmad­ Massoud in Afghanistan. Dat zij wel vaker een fataal­ doelwit worden, bevestigt net hun over­tuigingskracht.
Soms kunnen ook hele groepen zich door moral high ground onderscheiden. Duitsland heeft na de Tweede Wereldoorlog noodgedwongen een grotere gewetensoefening gedaan dan andere Europese landen, die al te graag het soms bescheiden verzet­ naar voren schoven om zichzelf schoon te wassen en aan die oefening te ontsnappen. Die geschie­denis ondergraaft zo de stem van Europa in de Palestijnse brandhaard.
Recht lopen, of steeds opnieuw zelfkritisch je pad hertekenen, in functie van het algemeen belang, is een teken van beschaving, een ethisch uitgangspunt. Wie denkt dat deze principiële houding, met veel directe kosten en zonder duidelijke winst voor het eigen belang, overboord mag, komt bedrogen uit. In barre tijden, waarin de rede bijzonder onmachtig is door veralgemeende angst, is het de enige stem die nog gehoord wordt, en die een verschil kan maken. Zonder dat ethische uitgangspunt breken vaak chaos­ en geweld uit. Dat zien we in Afghanistan, waar alle partijen, ook het Westen, bloed aan de handen hebben.
Als Afghanistan ons iets kan leren­, is het misschien dit: wie een stem wil hebben, moet niet alleen vooruitstrevende ideeën hebben, maar moet ook bewezen hebben het algemeen belang te dienen. Redelijkheid en verlichtingswaarden ontslaan ons niet van de verplichting recht te lopen – dat is dan weer goed nieuws.

We hebben nood aan wat meer erotiek

https://www.standaard.be/cnt/dmf20210623_97959123

In de twaalfde eeuw deed in het Westen de hoofse liefde haar intrede, mee onder invloed van de Arabische cultuur. Die omgangsvorm, die als doel heeft ongetemde driften in goede banen te leiden, is een pijler van de beschaving. Ook vóór die tijd bezongen mensen de liefde, maar vanaf dan werd l’amour courtois een literaire vorm die een verheven schoonheid uitdraagt van wat zich kan ontwikkelen tussen liefdespartners. Het bood een alternatief voor wie gefrustreerd was in de liefde: wanneer de liefde op het eerste gezicht onbereikbaar was, kon het spelterrein van de gewone omgang naar de taal verschuiven. En uitzonderlijk kon de ontoegankelijke dame met taal toch tot een kus verleid worden, en een enke­le keer zelfs tot meer.

In onze rauwe realiteit en haar virtuele valse tegenhanger zou een nieuwe erotiserende golf die door de samenleving heen loopt, welkom zijn. Maar die golf komt moeilijk van de grond, misschien omdat we erotiek in de eerste plaats met seks associëren. Dat is een denkfout, want het gaat vooral om verleiding. En als het goed is, mondt die uit in sensualiteit in de breedste zin van het woord: de ander verwelkomen met al zijn onhebbelijkheden en lijfe­lijke ongemakken. Het medium bij uitstek om dat te doen, is taal. Taal die verleidt, doet de ander even opstijgen. Het leven wordt lichter, de horizon breder, het gemoed vrolij­ker.

Die eros is zeker nodig als het niet meer lukt om een beschaving samen te houden met wetten en regels. Het debat over de hoofddoek is daar een voorbeeld van. Nu het afdwingen van het hoofddoeken­verbod tot heftige conflicten leidt, moeten we misschien van strategie wisselen: vrouwen dienen zich tot ontsluieren verleid te voelen. We moeten zin hebben om elkaar met open gezicht en ontblote glimlach te verwelkomen. We moeten zo vervuld zijn van het veilige gevoel van goede ontvangst, dat we spontaan het gelaat ontbloten. Gebeurt dat niet, of moeten we te veel regel­geving of politie inzetten om dat waar te maken, dan verschuift op een bepaald ogenblik de balans. Een afgedwongen ontsluiering houdt dan alleen de schijn van beschaving hoog, niet de bescha­ving zelf.

In de twaalfde eeuw bestonden er ‘minnehoven’ die op speelse wijze hoorzittingen hielden waarin liefdesrivalen elkaar bekampten. Wie het krachtigst kon verleiden met woorden, werd de winnaar, en kreeg roem. Kunnen we geen moderne minnehoven bedenken? Elke kwestie zou er, op vraag, welkom kunnen zijn. Een directielid van de MIVB zou zich kunnen inschrijven voor een ridderspel rond religieuze diversiteit op de werkvloer, en misschien zou een werknemer, of een andere burger, wel de handschoen kunnen opnemen.

Nog zo’n voorbeeld zou seksuele intimidatie op straat kunnen zijn. Een vrouw die daarover wil getuigen, zou zich kunnen inschrijven. Iemand die op straat weleens vunzig uit de hoek komt, of een getuige, of een betrokken burger, zou het spel kunnen aangaan. Of we huren moderne rederijkers in, die helpen om onder woorden te brengen van wat maatschappelijk kwelt en nijpt.

Toen ik in de federale adviesraad Celeval zat, heb ik ervoor gepleit om het debat te organiseren tussen mensen met tegengestelde meningen over het coronavirus, en hoe het (al dan niet) te bestrijden. Velen reageerden daar huiverig op. De angst was dat we de polarisering zo nog erger zouden maken. Terugblikkend denk ik: kon het erger zijn dan wat we nu zien, al die complottheorieën die welig tieren? Ook daarover zouden ‘tegenstanders’ elkaar liefdevol kunnen bevechten.

In de moderne minnehofvariant blijft de regel dat de spelers, zoals in de liefde, verleidingsargumenten moeten hanteren. Het gaat erom de ander tot jouw standpunt te verleiden, door te zoeken naar de woorden die het dichtst aansluiten bij een vorm van universele menselijkheid. Het is moeilijk om niet geraakt te worden wanneer de woorden snijden ter hoogte van waar we als mensen allemaal gevoelig voor zijn: respect voor de eigen waarden, de eigen noden, de eigen limieten. En wie geraakt is, laat niet makkelijk de ander los en verliest niet snel het vertrouwen in de samenleving.

Zoals Sheherazade al wist: als we het gesprek gaande kunnen houden, als we zo kunnen spreken dat de ander verder wil spreken, wint het leven.

Een goed gesprek met psychologen

https://www.standaard.be/cnt/dmf20210526_97645875

Naar aanleiding van de zaak-Conings vroeg ik me af hoe een gesprek zou verlopen tussen de ministerraad en een delegatie van psychologen die zich verdiept hebben in de ‘wetenschap van de onredelijkheid’. Misschien zou het zoiets kunnen zijn.

‘Uiteraard, meneer de eerste minister, kunnen we de menselijke geest niet met een virus vergelijken’, begint de voorzitster. ‘Maar de menselijke geest werkt soms wel op dezelfde manier­, associatief en epidemisch: bij geesten die dicht bij elkaar­ staan, kan een idee overspringen, ook schade­lijke ideeën die tot geweld kunnen leiden­.’

Een collega pikt in: ‘In “normale tijden”, wanneer die ideeën niet heel sterk leven in de bevolking, is dat niet zo’n probleem. We weten dat er altijd extreme gedachten zijn, en eigenlijk horen die erbij. Wanneer we rechtvaardig samenleven, zijn die ideeën ongevaarlijk. Maar in een samen­leving die anderen heeft gediscrimineerd of uit­gebuit, kunnen die ideeën tot reacties van geweld leiden. Ook de geschiedenis speelt een rol. Geen enkel land kan zonder meer fier zijn op zijn geschiedenis. Dat we het in West-Europa zo goed hebben, komt ook omdat er veel rijkdom kwam uit de kolonies, om maar iets te zeggen.’

‘Laten we bij de zaak blijven’, onder­breekt de premier.

‘Ik denk dat ik het begrijp,’ zegt de minister van Leefmilieu opgetogen, ‘ook voor de natuur geldt hetzelfde: wanneer we ons houden aan een vorm van harmonie jegens onze biotoop, dan riskeren we geen epidemieën – wanneer we daarentegen de natuur steeds verder uitbuiten, dan stellen we ons bloot aan “reacties”, aan virussen­ bijvoorbeeld.’

‘Precies,’ gaat de eerste psychologe verder, ‘een beperkte reactie vinden we ook redelijk: wie wind zaait, zal storm oogsten. Maar soms kan de menselijke dynamiek op die van een virus lijken.’

‘Maar de mens is geen virus!’, protesteert de minister van Volks­gezondheid.

‘Nee, de mens is geen virus. De mens is een denkend wezen, maar het nadenken is er in de evolutie bijgekomen en heeft de onredelijkheid niet vervangen. We zijn tegelijk redelijk en onredelijk, en de mechanismen van het onredelijke lijken verduiveld sterk op die van het virus­. Als er een voedingsbodem voor is, kan één iemand, of een kleine groep mensen, snel heel kwaad worden, en plots veel mensen aansteken. Dan heb je een lokale haard, die, voor je het weet, nationaal of zelfs internationaal uitbreidt. Dat is “een exponentiële dynamiek”, een beetje zoals een ontploffing. Of die ontploffing er komt en waar, is toe­vallig. Soms denk je: hier gaat iets ontploffen, en dan gebeurt dat niet, soms denk je: hier is alles veilig, en dan ontploft­ het toch. Dat onvoorspelbare verloop noemen we “contingent”. Het liefst willen we geen rekening houden met zo’n grillige gang van zaken: “We mogen ons normale leven niet laten verpesten door een paar enkelingen!”, zeggen we dan, en we willen het liefst denken dat het maar om een een­malig incident ging.’

De tweede vrouw van de delegatie raapt haar moed bijeen, en met een trillende stem zegt ze: ‘Maar zo’n inci­dent kan opnieuw gebeuren en grote gevolgen hebben. We raden aan dat in zo’n periode van verhoogde gevoeligheid publieke stemmen tijdelijk een vorm van terughoudendheid aan de dag leggen, een vorm van afstand, of soms zelfs een blad voor de mond nemen­.’

‘… een masker, en nu nog een blad voor de mond ook, is dat niet wat veel?’, schertst een minister van de Vlaamse regering.

‘We bedoelen een soberheid in het spreken, waarbij we tijdelijk heel strikt bij de zaak blijven, en niet op de man spelen.’

Een golf van gemor gaat door het gezelschap. ‘Uiteraard is dat vrijheidsberovend, en dus moeten we zo vlug mogelijk terug naar “normaal”’, zegt haar collega snel, ‘maar zolang dat niet het geval is, moeten we misschien rekening houden met mogelijk explosieve situaties.’

‘Ho, ho,’ zeggen de politici in koor, ‘dat kan niet, dat is inboeten op een fundamentele vrijheid, de vrijheid van meningsuiting.’ De eerste psychologe schuifelt ongemakkelijk: ‘Dat begrijpen we … en uiteindelijk voeren jullie beleid, niet wij. Wij zijn er om inzichten te geven. Misschien is het toch belang­rijk om niet blind te varen.’

‘Ja, dat is waar’, besluit de eerste minister verrassend.

De minister van Volksgezondheid mijmert: ‘We hebben het exponen­tiële en contingente van de mense­lijke geest misschien toch onderschat. Toen sommigen dachten dat het “virus­probleem” ook zonder bijko­mende maatregelen zou goedkomen, moesten we steeds wijzen op dat grillige, exponentiële virus­gedrag … maar al die tijd hebben we zelf de grillige, potentieel explosieve logica van het menselijke denken ontkend. Hoe onre­delijk was dat?’

De wetenschap van het onredelijk

https://www.standaard.be/cnt/dmf20210428_97748127

Op 21 april, één dag voor de Dag van de Aarde, verscheen de Franse vertaling van het boek van de Canadese activiste Naomi Klein (samen met Rebecca Stefoff), Vaincre l’injustice climatique et social (Hoe je alles kunt veranderen). Klein zegt dat we onmachtig zijn als we de menselijke natuur­ de schuld geven van de toestand van de planeet, want die kunnen we niet veranderen. Vechten tegen het economische systeem heeft wel zin, want dat kunnen we omver­werpen.

Sinds het begin van de beschaving hebben mensen geijverd voor vrede, harmonie en vrijheid en daartoe het bestaande sociaal-economische systeem bevochten. Elk nieuw model bracht groot nieuw leed. Slavernij, lijfeigenschap, inquisitie en theocratie, kolonialisme, imperialisme, neoliberalisme … er is geen model dat geen onnoemelijk onmenselijk leed heeft gebracht.

Volgens mij is het omgekeerd. Misschien is de eerste oorzaak van al dat leed niet zozeer het systeem, maar de menselijke conditie, die gepaard gaat met onredelijkheid en geweld – beide vind je onvermijdelijk terug in elk systeem dat de mens bedacht heeft.

Toch hoeft dat niet te betekenen dat we onmachtig zijn. Zo is er een soort van vooruitgang in de geschiedenis, hoe bescheiden ook. Lijfeigenschap is vreselijk, maar iets beter dan slavernij. Kapitalisme is vreselijk, maar beter dan veralgemeend lijfeigenschap. Parlementaire democratie loopt helemaal mank, maar liever dat dan een theo­cratie.

Die stappen waren vaak het resultaat van een gewelddadige opstand, en kwamen er door ‘scheidingen’ in te voeren. Het bloed van het religieuze staatsgeweld is in onze contreien zo vermengd met de straatstenen, dat het brandmerk van de scheiding tussen kerk en staat nog in onze geesten nagloeit. Dankzij de verlichting en na de Franse en Amerikaanse revoluties kwam er een scheiding tussen rechterlijke, uitvoerende en wetgevende macht, een nieuwe pijler voor een iets vredevollere en eerlijkere staatsorganisatie. Meer in het algemeen is het de verscheidenheid aan instellingen, zoals scholen, ziekenhuizen, universiteiten, bibliotheken, psychiatrische centra, gevangenissen en gemeentehuizen, die ons samenleven heeft verbeterd.

Een volgende grote stap in de beschaving is de scheiding tussen de ­wetenschap van het lichaam en de ­wetenschap van de geest, en de daarmee verbonden erkenning van een ­autonome psychologische wetenschap – een psychologie die niet langer kuis wordt doorgeslikt in het ‘biopsycho­sociale model’, waarbij de schaamlapjes voor en na het tussenvoegsel ‘psycho’ moeten verbergen dat we doorgaans niet echt kunnen duiden wat het ­‘psychische’ juist is.

Zo’n erkenning zal niet alleen een grote vooruitgang betekenen in de geestelijke gezondheidszorg, en een enorme besparing van de staatskas. Geneeskunde is efficiënter bij een organisatie die enigszins voorwaardelijk is: je kunt naar een specialist gaan als je huisarts je heeft doorgestuurd. De aard van je lijden­ bepaalt grotendeels je behandelingstraject, van acute, chronische tot intensieve hulp, en dat over de verschillende specialiteiten. Efficiënte geestelijke gezondheidszorg gaat daarentegen uit van de grootst mogelijke onvoorwaardelijkheid: mensen zijn het snelst weer veerkrachtig bij een onvoorwaardelijke begeleiding die stoelt op de menselijke verhouding, dan wel op de aard van het lijden, en die zo veel mogelijk elke vorm van etikettering vermijdt. Specialisaties in de geestelijke gezondheidszorg zijn zowel valkuilen voor de psychische robuustheid van de patiënten als structureel onverzadigbare putten­ voor de staatskas.

Een scheiding tussen lichaam en geest zal ook en vooral ons politieke ­wezen ten goede komen. Nu is politiek, bij gebrek aan beter, gebaseerd op het model van de redelijke mens. Maar het is pas als wetenschap van het onredelijke dat psychologie het politieke denken omver kan gooien. Een psychologische wetenschap met autoriteit dwingt het politieke wezen in te zien dat elke regelgeving structureel onder druk staat van een extreme marge die zowel binnen als buiten het wettelijke kader de ‘goede bedoelingen’ van het systeem kan en zal ondermijnen. Sterker, psychologie kan ons van de illusie afhelpen dat het de schuld is van een beperkt aantal ­rotte appels – een te isoleren clubje van ‘slechte mensen’ – dat we zo de utopie mislopen.

Psychologie toont zo dat er in de menselijke conditie geen ruimte is om het utopische veilig te stellen voor ­iedereen en dat politiek zich de niet minder edele taak moet aanmeten om, tegen die horizon van onmogelijkheid in, met liefde en onvermoeibaar, geweld te ontmijnen en oneerlijkheid in te dijken. Alleen deze sisyfustaak houdt de belofte in voor de beste der werelden.

We willen geen foute mensen zijn

https://www.standaard.be/cnt/dmf20210303_98180265

We vergissen ons: Johan Anthierens is er nog, ­levend en wel. Hij kwam de laatste weken niet tussen op televisie of in de kranten, maar vertoefde tussen zijn broers en zussen, zijn neven en nichten. En het ging er heftig aan toe, zoals steeds met de man. Sommigen waren boos, sommigen gekwetst. Er kwamen dure eden en er moest gezworen worden. We zullen het nooit meer doen, zo werd opnieuw beloofd. Dat is het leven: we doen het nooit meer, tot de volgende keer.

Natuurlijk herhalen we niet wat achteraf fout bleek. We willen geen foute mensen zijn. En dat is meteen de reden waarom Johan niet wil doodgaan. Hij verzet zich niet alleen tegen het ouder worden, maar ook tegen het over-lijden – het idee dat je iets met een ultiem lijden kan oplossen. Het is de ­reden waarom hij steeds weer keet schopt, deze keer in familiale kring.

Als zijn nicht kan ik getuigen dat we in de familie een versie van het Vlaamse verhaal overdoen. Er loopt weer een breuklijn tussen zij die kwaad zijn over de alsmaar ­opgerakelde verwijzing naar de oorlog. Anderen zijn verbijsterd over wat als een taboe overkomt, maar niet meer lijkt dan een sobere benoeming van de feiten. Door ­Johan blijft het op dat vlak ­onrustig, is niets overleden. En misschien was dat ook zijn punt.

Eigenlijk geloof ik er niets van, dat Johan ­Anthierens tegen de schenen schopte omdat hij het niet kon laten of omdat demonen in het holst van de nacht in zijn pen kropen. Was het maar zo, ik zou hem dat stukje sadistisch plezier gunnen. Nee, ik denk dat het plichts­bewustzijn was. Hij schopte tegen de schenen omdat hij het niet mócht laten. Hij kwelde zichzelf met de wreedaardige uitdaging om de ongenaak­baren aan de tand te voelen en compromisloos te tarten. En die kastijdings­opdracht ging verder dan zijn credo: recht leven is zeggen wat je denkt, zonder omzien. Die blijvende onrust, daar ging het over.

Johans lijf en lijk zijn het brandende toneel van een blijvend kwellende ­opvoering. Mensen zijn ondraaglijk scherp en ondraaglijk fout, en daarnaast zijn ze onweerstaanbaar minzaam. Geen van beide gaat ooit voorbij. Het goede en het kwade zijn onontwarbaar vervlochten, en ze lopen vaak in elkaar over.

Het bloedend hart dat we voor anderen overhebben, is geen teken en nog minder een garantie dat we niet tot ­bijzonder foute keuzes of foute daden kunnen overgaan. Zelfs met de ogen open, zelfs al zijn er veel waarschuwingstekens, zoals vaak achteraf blijkt. Er zijn geen goede en kwade mensen, en zelfs geen juiste en foute levens.

Met morele hoogmoed wijzen we in het verleden de onmisken­bare duivel en zijn acolieten aan. Maar zijn wij dan zo zeker van de grond waarop we staan? En van de gerechtigheid van onze strijden? Wat achteraf schadelijk blijkt, verschijnt op het moment zelf niet met dat gezicht, zo toont de ­geschiedenis. Sterker nog, soms beroepen we ons op het foute verleden om kritiekloos een strijd aan te gaan, vaak in een sfeer van geconstipeerde politieke correctheid. We vergoelijken onze onkritische houding met het gegeven dat het doel edel is.

Om een paar voorbeelden te noemen: wie durft het vandaag aan om populaire campagnes, zoals Kom op tegen kanker of de ‘vierstippenactie’ tegen pesten kritisch tegen het licht te houden? De kankercampagne heeft tot ­gevolg dat in de psychologiedepartementen de aandacht en de middelen met boulimische gulzigheid naar psycho-oncologie gaan, ten koste van de minder mediagenieke verslaafde of schizofrene patiënten. En wat de vierstippenactie betreft, ben ik sceptisch over de aanpak van pestgedrag. Pesten is bijna steeds een uiting van mentaal ongenoegen. Je kunt het dus niet door sociale controle verbannen zonder er elders een prijs voor te betalen.

Activisme moet een solitaire aangelegenheid zijn, tenzij we ­bereid zijn ­elkaar pijnlijk scherp ­tegen de schenen te blijven schoppen. Misschien was dat ook dat wat Johan dreef toen hij goede vrienden als Hugo Claus of Pjeroo Roobjee aanviel. Waarvoor mensen staan, is onmenselijk: met het kwade in eigen boezem en in intieme kring omgaan, en blijven omgaan, zonder perspectief op uitroeiing of zuivering. Dit veroordeelt ons tot een vorm van permanente ongerustheid. ‘Le temps des cerises’ is voor onze begrafenis, niet voor tijdens ons leven.

We zijn belachelijk onredelijk

https://www.standaard.be/cnt/dmf20210203_98006043

Vlaanderen en psychoanalyse, dat blijft een moeilijk verhaal. De kritiek is vaak snoeihard, en dat is niet steeds onterecht. Waarom verdwijnt dat slechte imago niet? Het uniek weerbarstige van psychoanalyse is niet verdringing, niet Oedipus en zelfs niet het onbewuste op zich, maar de vaststelling dat belachelijk onredelijke mechanismen onbewust mee bepalen hoe we functioneren. De onzinnige aard van die onredelijkheid geeft het verheven statuut van de mens, na ook Darwin, een definitieve doodsteek. Veel psychoanalytici na Freud hebben dat aspect van zijn werk wellicht niet begrepen en vaak genegeerd. Een van de psychoanalytici die Freud daarin wel volgde, was Howard Shevrin, bij wie ik mijn postdoctoraal onderzoek deed.

Tijdens de bar koude winter van 1944-45 was de achttienjarige Shevrin frontsoldaat bij het Amerikaanse leger. In Bastogne werd de voortgang van de Duitsers gestopt: de soldaten waren gered. Maar de kou had intussen een van zijn tenen aangetast. Shevrin kwam in het militaire ziekenhuis van Oxford terecht, waar hij zijn gangreen liet verzorgen. In de statige bibli­otheek zag hij het werk Droomduiding van Freud. Hij begon het boek te lezen en viel omver. De jongeman had een rationele, wetenschappelijke geest. ‘Mesjogge!’ – ‘onzin!’ – spuugde hij in het Jiddisch en hij schoof het boek onder zijn ziekenhuisbed.

‘Mesjogge!’, zo sloot de 41-jarige Sigmund Freud vijftig jaar eerder, in 1897, zijn brief naar zijn hartsvriend Wilhelm Fliess af. ‘Ik vertelde je al over een patiënt van me, Meneer E., hoe hij een angstaanval kreeg toen hij als tienjarige jongen een zwarte kever probeerde te vangen. Hij komt heel moeilijk tot keuzes in het leven. Gisteren vertelde hij in de sessie hoe hij als kind een gesprek tussen grootmoeder en zijn tante had opgevangen. Zij vertelden hoe Marie, zijn moeder, lange tijd niet kon kiezen tussen twee mannen voor ze zijn vader huwde. Plots gingen zijn gedachten opnieuw naar de zwarte kever (Käfer), en van daaruit naar lieveheersbeestjes (Marienkäfer). We sloten de sessie af. Toen hij vandaag terugkwam, vertelde hij me hoe, plots, de betekenis van de kever bij hem was opgenomen. Als kleine jongen had hij een Franse kinderjuffrouw, zijn eerste liefde, en hij sprak Frans voor hij Duits leerde. Käfer, zo zei hij, klinkt ook als Que faire?, Wat zal ik kiezen? Dat is precies­ de vraag die zowel zijn moeders onvermogen om te kiezen als zijn eigen­ onbeslistheid samenvat. Mesjogge!’

Freud was verbijsterd te merken dat mensen hun zielenroerselen op zo’n onredelijke manier kunnen verknopen met woorden, en hun gevoelens van het ene woord naar het andere verschuiven, louter op basis van een toevallige fonetische gelijkenis. Ook Freud was een kind van de verlichting, die in de mens als rede­lijk wezen geloofde, maar toch blijf hij als wetenschapper trouw aan wat hij waarnam.

Terug naar 1945. Shevrin haalde het boek van Freud weer boven en las verder. Toen hij uit het zieken­huis ontslagen werd, stal hij het. Hij werd naar het Amerikaanse kwartier in Berlijn gestuurd: ‘Ik zag er moeders met kinderen, die aanschoven voor een rantsoen, het was zo koud dat sommigen ter plaatse van vrieskou stierven.’

Na de oorlog deed hij als hoog­leraar psychologie en als een van de zeldzame psychoanalytici aan experimenteel onderzoek. De droom is een rebus, had Freud geschreven. Shevrin besloot die hypothese aan een experimentele toetsing te onderwerpen. Hij toonde proefpersonen vlak voor ze gingen slapen een rebus: een tekening van een pen en een van een knie. Terwijl ze droomden maakte hij ze wakker. Wanneer ze vrij associeerden, zinspeelden ze onder meer op het woord ‘penny’. Dat was de oplossing voor de rebus (pen en knee) in het Engels. De namen­ van de dingen leiden in de geest een eigen leven die niet meer gebonden is aan hun oorspronkelijke betekenis.

Woordbruggetjes op basis van toevallige gelijkenissen, eigen aan de specifieke taal die we beheersen, verklaren mee onze obsessies, onze fobieën, onze liefdes … De willekeur waarmee ons mentale weefsel in elkaar haakt, is ontstellend. Om die in de ogen te kijken volstaat niet alleen de wetenschappelijke ernst van Freud of Shevrin. Wellicht is ook de rauwe nabijheid van de dood of van het menselijke drama nodig, die de waarheid voorrang kan geven op elke mogelijke narcistische behoefte aan een opgesmukt menselijk zelfbeeld. Dat verklaart hoe mensen zoals Freud of Shevrin die onredelijkheid niet hebben ontkend en tegelijk een redelijk denkkader hebben ontwikkeld om die te verklaren: onre­delijkheid redelijk bevatten, dat is de unieke bijdrage van de psychoanalyse.