In tijden van rampspoed reageren mensen soms verbazend nuchter

We lijken inderdaad af te stevenen op een rampzalige toekomst, schrijft Ariane Bazan. Maar dat hoeft niet einde verhaal te betekenen.

De Standaard, donderdag 27 juni 2024.

“De herinnering aan een oorlog gaat drie generaties mee, daarna komt er vaak een nieuwe oorlog”, zegt Arnon Grunberg in DS Letteren dit weekend. In België scoort Vlaams Belang als nooit tevoren. In Frankrijk ontbindt president Emmanuel Macron de Assemblée Génerale en tellen we af naar beslissende verkiezingen waarbij voor het eerst in de naoorlogse geschiedenis het extreemrechtse Rassemblement National (RN) een realistische gooi naar de macht doet. In Le Monde Diplomatique van deze maand staat een kaart van een geelbruin Europa waarbij in ongeveer elk land het cordon sanitaire rond extreemrechts het begeeft, niet alleen voor regeringsdeelname, maar ook rond het gedachtegoed, dat nu de denkwereld van velen binnendringt.

Het linkse volksfront, dat in Frankrijk in ijltempo werd opgericht, verwijst met Nouveau Front Populaire naar de naam van de coalitie van linkse partijen die in de jaren 30 het hoofd bood aan het fascistische gevaar. Ook de wereldsituatie polariseert. Zo houden mediadebatten rekening met de rol van Donald Trump alsof hij al opnieuw verkozen is. We voelen de hete adem van oorlog en rampspoed in de nek.

In de geschiedenis komt alles altijd terug en komt alles altijd op een andere manier terug – en tussen die beide vaststellingen ligt een smalle straat van hoop. De Franse filosoof Jacques Derrida maakt zo een verschil tussen avenir en futur. Le futur, zo schrijft hij, “is het voorspelbare, wat we nu in onze agenda voor de toekomst inschrijven”. L’avenir, daarentegen, is “het onvoorspelbare: het is wat ons overkomt, wat we niet hadden ingecalculeerd en toch gebeurt”.

Voorbij de theorie van de drie generaties is ook het nederig makende effect van de nazikampen aan het wegebben. Die ongeziene concentratie van ontmenselijkend en wreedaardig geweld op industriële schaal heeft velen van ons de maat doen nemen van de verschrikkingen waartoe mensen in staat waren – mensen van wie we aanvoelen dat ze niet zo verschillend zijn van ieder van ons.

Die verschrikking heeft ons zeker een halve eeuw tot bescheidenheid aangemaand, een bescheidenheid die ons ertoe kon brengen het hogere goed boven het eigenbelang te plaatsen. Met de slogan “nooit meer oorlog” voorop hebben we in sneltempo regulerende instellingen zoals de Verenigde Naties en de Europese Gemeenschap uit de grond gestampt. Er kwam gedurende zeventig jaren een mooie beschavingstijd, maar de kampen liggen nu drie generaties achter ons en we voelen het levensbelang van het gemeenschappelijke minder scherp. We trekken ons allemaal wat terug uit de groep, en we denken opnieuw: “Zo’n vaart zal het wel niet lopen.” Ook vanuit die logica bekeken moeten we misschien nogmaals het ergste vrezen.

Het lijkt er inderdaad op dat we op een voorspelbare manier op een vrij rampzalige toekomst afstevenen. Toch kun je dit doemverhaal ook vergelijken met het koorlied uit het stuk Zeven tegen Thebe, dat zich, gedragen door de fluitmuziek van de grote God Pan, als een geritsel razendsnel verspreidt, als een Tiktok-gerucht over de draden van een wereld­netwerk. Voor Eteocles, de koning van Thebe, is het geen eenvoudige taak om het hoofd koel te houden, want “de vijanden staan aan de zeven stadspoorten” en ze bedreigen “vrouwen en kinderen”, zingt het koor. Panisch vrezen de Thebanen dat ze weer tot slavernij gedwongen zullen worden, vervangen door barbaren, en dat het einde van de beschaving is ingeluid. Maar de wijze Aischylos legt Eteocles treffende woorden in de mond: “Laat je niet door Pan verleiden en houd op met dat gejammer. Doem- en schrikbeelden blijven beelden”, antwoordt hij aan het koor, “en vooralsnog gaan we niet dood van beelden.” Waarna Eteocles, poort na poort, uitdaging na uitdaging, krachtdadig de vijand verslaat.

Aan de zevende poort, waar zijn broer Polyneikes zal aanvallen, vat Eteocles zelf post. Beiden zijn de zonen van de incestueuze Oedipus en Eteocles weet dat als hij het tegen zijn broer opneemt, ze allebei zullen sterven: dat voorspelt de vloek die op hen rust. Maar zijn dood betekent meteen ook de zekerheid dat Thebe finaal gered zal worden. Aischylos wil geen eng pleidooi houden voor absolute zelfopoffering. Wel geeft hij ons de tijdloze boodschap dat wanneer rampspoed en paniek op de agenda komen, dat niet noodzakelijk einde verhaal hoeft te betekenen: mensen reageren niet alleen panisch, maar soms ook met een verbazende nuchterheid en daadkracht, en met een hernieuwde zin voor het gemeenschappelijke goed.

Quand sonne l’heure de la catastrophe, nous réagissons aussi avec discernement.

Trois générations nous séparent des camps de concentration. L’histoire montre qu’en trois générations nous perdons l’urgence du bien commun, l’urgence qui nous avait amené à la construction des grandes institutions après la seconde guerre mondiale, les Nations Unis et la Communauté Européenne entre autres. Or, même si nous avançons vers ce nouvel effondrement, Eschyle dans “Les Sept contre Thèbes” montre que l’histoire ne s’arrête pas là. Il met en scène Etéocle qui, contenu, intelligent, courageux, s’emploie d’abord à déconstruire efficacement la rumeur qui sème la panique, et ensuite à déployer une stratégie pour affronter une à une les sept portes, par où l’ennemi rentrera dans la ville. Il se place à la septième, avec certitude qu’il gagnera cette bataille, puisque l’oracle l’avait prédit, et en plaçant le bien commun avant son intérêt personnel.

Achter termen als ‘collaboratie’ en ‘misbruik’ schuilt het verhaal van nog ne mens, en nog ne mens, en nog ne mens

Als we ons met oud zeer bezighouden, moeten we het zeer precies benoemen, schrijft Ariane Bazan. Anders wordt het trauma wel geschiedenis, maar geen verleden.

Donderdag 12 oktober 2023 om 03:00

https://www.standaard.be/cnt/dmf20231011_96138202

‘Alles ongedaan maken tot aan mijn twaalfde – of heel mijn leven, alles ongedaan maken tot aan het begin. Met een schone lei beginnen. Ik moet boeten voor andermans zonden, voor de zonden van mijn grootvader.’

Ik ontmoet Hervé in het psychiatrisch centrum. Zijn grootvader kwam verwoest uit de loopgraven, maakte kinderen, misbruikte zijn dochters en schoot zichzelf tenslotte een kogel door het hoofd. Hervé had tot zijn vijftiende met zijn ouders en zijn halfbroer ­samengewoond. Die halfbroer was de zoon van zijn moeder en haar vader – zijn grootvader, dus.

Hervé zelf kreeg geregeld gewelddadige gedachten en om die af te wenden hielp het hem om op dat ogenblik achteruit te lopen. Hij dwong zo ook anderen om achteruit te lopen. Toen hij op een dag een koe uit de stal verwoed achteruit duwde, werd hij voor het eerst in het psychiatrisch centrum opgenomen.

Seksueel trauma was een terugkerend thema in de gesprekken met die patiënten, vaak historisch verbonden met de oorlogen of met de kerk, niet zelden met beide. Het toeval wil dat beide thema’s zich de laatste weken op de Vlaamse televisie opdringen met de documentairereeks Godvergeten en met de verfilming van Wil, de roman van Jeroen Olyslaegers.

Wat had je zelf gedaan in die situatie? Dat zou de centrale vraag van de film zijn, ook al omdat we weer voor grote dilemma’s staan, en dat onze toekomst van onze keuzes afhangt. We denken dat we, als het echt moet, grotendeels redelijk kunnen zijn. Dat we voorrang kunnen geven aan oplossingsgericht denken en in het licht van groot onheil, zoals een klimaatcrisis, klaarstaan om die oplossingen in groten getale aan te hangen – al was het maar omdat het onze enige uitweg is. Als de wereld in brand staat, is het niet het moment om oude koeien uit de gracht te halen en zelf een vuurtje op te poken over die oude kwesties.

Maar dat is nu net wat mensen wél doen. We moeten een planetair klimaatbeleid uitbouwen en het brandt tussen Rusland en Oekraïne, tussen Hamas en Israël, en op nog veel andere plaatsen. We moeten met België klimaatdoelstellingen en sociale doelstellingen halen, maar we kibbelen over wie de eerste of de echte racist is. Zelfs met vuurhaarden vlak bij huis, kunnen we het niet laten om een boompje op te zetten over ‘oude kwesties’.

Wie die tegenstelling wil vatten, moet zowel de film als de documentairereeks bekijken. ‘Achteraf werd er zo veel mogelijk gezwegen en is de dag van gisteren direct geschiedenis’, is de slotsom van Wil. Mensen die rauw geweld hebben gezien, aangedaan of ondergaan, ‘moeten voort met hun levens’. Ze stappen uit de ene scène van de geschiedenis zonder meer naar de volgende, omdat ze op dat ogenblik ‘niet anders kunnen’.

Dat is nu net de manier waarop een trauma geschiedenis wordt zonder ver-leden te worden. Er viel aan die oerscènes eigenlijk nog veel te lijden, maar de pijnlijke verwerking wordt uitgesteld, naar later in het leven, of naar latere generaties. Die worden dan ‘het kind van de rekening’, de rekening van Olyslaegers levensvraag, die ook die is van Hervé, die van de Godvergeten-kinderen en van zo veel andere mensen: wiens rekening betaal ik en tegen welke prijs?

Om die rekening te verzachten is ‘het enige tegengif waarheidsspreken’, zoals psychiater Peter Adriaenssens het stelt: ‘We moeten de dingen durven te benoemen.’ Hij doelt op de feiten van kindermisbruik in de kerk, maar dat geldt voor elk onverwerkt trauma dat ons bij de lurven grijpt wanneer we aan de toekomst willen bouwen. Het komt eropaan de dingen te zeggen zoals ze waren, de beelden te hernemen waar we ze gelaten hadden, toen wij, of onze voorgangers, die scène uitstapten.

Dát is de eigenlijke inzet van de film, niet zozeer de gewetensvraag. Net zoals ‘misbruik’ is ‘collaboratie’ een term die veel ladingen kan dekken, daarom is het van wezenlijk belang de dingen prozaïsch te benoemen. In die zin is de film gedurfder dan de documentaire, ook omdat de fictievorm dat mogelijk maakt. De ongewoon harde beelden maken mee dat de film in zijn opzet slaagt: veel burgers waren schuldig aan collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog, heel wat kerklieden hebben (kleine) kinderen verkracht en misbruikt, maar waarheidsspreken betekent dat we die termen getrouw aan de feiten ontvouwen. Zoals Rik Devillé zou zeggen, we moeten het verhaal vertellen van ‘nog ne mens’ en ‘nog ne mens’ en ‘nog ne mens’. We hebben dringendere dingen te regelen dan dat, en net daarom moeten we ons heel precies met oud zeer bezighouden.

Résumé en Français : A coté du documentaire ‘Les abandonnés de Dieu’, un film Belge ‘Wil’ d’après le roman éponyme de l’auteur Flamand Jeroen Olyslaeghers fait en ce moment un tabac. Ce film raconte l’histoire de Wilfried, un agent de police à Anvers pendant la seconde guerre mondiale et censé aider les nazis à faire des razzias pour embarquer les Juifs. Wil, de son petit nom, est déchiré entre pressions du côté de la collaboration et du côté de la résistance et est témoin de violences sans nom. En fin du film, il dit: ‘Et après nous nous sommes tous tus, et hier est rentré directement dans l’histoire’. Quand nous passons d’une scène à l’autre, la scène d’hier rentre dans l’histoire sans devenir du passé. Pour que l’histoire passe, il s’agit de raconter les faits de façon prosaïque et précise, et ce histoire par histoire. 

Geweld dat generaties lang blijft nazinderen

Als we ons met oud zeer bezighouden, moeten we het zeer precies benoemen, schrijft Ariane Bazan. Anders wordt het trauma wel geschiedenis, maar geen verleden.

Donderdag 12 oktober 2023 om 03:00

https://www.standaard.be/cnt/dmf20231011_96138202

Rauwe levens spreken de rauwe waarheid, zo blijkt ook uit de documentaire Godvergeten. Ik bleef verstomd achter, door wat gezegd wordt, maar ook door de afgebroken zinnen. Verschillende elementen geven de documentaire een belangrijke, potentieel heilzame waarde. Enerzijds hebben de makers het gewicht van het woord van de getuigen streng bewaakt en niet geprobeerd een vorm van antwoord – laat staan van ‘wederwoord’ te bieden. Door de eenvoud van dat concept nemen die getuigenissen alle mentale ruimte in en kunnen de woorden, en de stiltes, nagalmen. Pas daardoor nemen we soms de maat van de gruwel. Anderzijds hebben de reportagemakers, de juridische anonimiteitsplicht respecterend, toch verregaand geprobeerd de feiten in hun prozaïsche feitelijkheid vast te leggen, met datum, plaatsnaam, profielen en foto’s.

Psychisch trauma ontstaat wanneer ons iets overkomt dat we niet kunnen vatten, omdat we te jong zijn of te weinig voorbereid, of omdat de gebeurtenissen te ontzettend zijn. Trauma heeft als gevolg dat de situatie niet voorbijgaat, geen ver-leden wordt. We blijven lijden. Maar door de feiten op te tekenen, de gebeurtenissen op een tijdlijn vast te pinnen, proberen de makers en getuigen ze te bemeesteren.

De documentaire opent een denkruimte over waar het hier precies om gaat. Zo kan het onbelangrijk lijken precies te weten hoe erg iets was, zolang we maar beseffen dat het zeer erg was. Dat klopt niet. Als we alle geweld op een hoopje gooien, voegen we eigenlijk geweld toe aan geweld.

Ik bleef haken aan twee schokkende elementen: de wreedheid die we moeten vermoeden wanneer het seksuele misbruik leidt tot verminking van de geslachtsdelen, en de verregaande gevoelens van straffeloosheid en almacht, als een verkrachting zich bijvoorbeeld op een altaar afspeelt.

Er bestaan gradaties van geweld en die gaan van de ‘banale’ situatie waarbij we een ander aandoen wat we zelf niet wensen te ondergaan, tot het overtreden van de beschavingswaarden. Die fundamentele waarden zijn het broederschap en het incestverbod. Het eerste houdt in dat we de medemens als doel en niet als middel behandelen: dat is het horizontale draagvlak. Het tweede is het respect voor de opeenvolging van de generaties. Dat respect voor de historische volgorde vormt de verticale as. Zelfs binnen het overtreden van die grondende waarden bestaan er nog verschillende trappen van geweld. Zo mocht een meester een slaaf door zijn gebruik ook in lijf en leden vernietigen. Toen slavernij voor lijfeigenschap werd ingeruild, was er een soort ‘vooruitgang’: een heer mocht zijn lijfeigene wel ‘gebruiken’ maar niet langer straffeloos verminken of kwetsen. In Godvergeten leggen de getuigen sober en efficiënt bloot hoe het seksuele misbruik op de meest rauwe manier die funderende beschavingsgeboden overtreedt.

De geschiedenis van de mensheid is doortrokken van zware beschavingstrauma’s, soms min of meer afgebakend in tijd en ruimte, soms als systeem, zoals bij slavernij of kolonisering. Dat soort trauma ondergaat een massale schaalvergroting. Niet alleen de betrokkenen zelf, in het oog van die storm, maar ook familie, vrienden, zwijgende toekijkers, mogelijke medeplichtigen en onwetende omstanders worden, in het bijzonder in een achterafbeweging, mee getekend door de aanhoorde, geziene of vermoede gruwel. Net zoals kinderen, kleinkinderen of mensen die niet mee op de scène stonden, getekend worden door afgeleide, geconstrueerde of ingebeelde gruwel. Allemaal moeten ze afrekenen met onmacht en schuldgevoelens.

Zoals dat soort geweld de beschaving aantast, tast het ook de gemeenschap aan. De schaalvergroting heeft niet alleen met de omgeving van de getroffenen te maken: zwaar geweld heeft als schadelijke eigenschap dat het generaties lang kan blijven sluimeren en terugkaatsen. In onze praktijken zien we mensen die het leed dat hun ouders werd aangedaan, willen verwerken zodat ze het niet aan hun kinderen zouden doorgeven. Soms voelt het alsof hun levens verteerd worden door dat psychische werk. Sommigen geven letterlijk te kennen dat ze zich die rol toekennen: een filter- of buffergeneratie te vormen, zodat het bij hen kan stoppen. Al wat we dan kunnen is luisteren en proberen de schade te beperken, zodat we secundaire traumatisering kunnen indammen.

Maar opkuisen? Dat is voor onze generatie, en misschien voor de eerstvolgende, niet aan de orde.

Résumé en Français : Un documentaire en 4 épisodes, ‘Les abandonnés de Dieu’, secoue en ce moment la Belgique. Les victimes de violence pédosexuelle dans les institutions sous l’autorité de l’église y témoignent. Cette violence s’est maintenue des années 50 au années 90 avec la complaisance apparente des autorités de l’église. Dans cette carte blanche je plaide pour une distinction entre les formes de violence. Certains actes particulièrement graves (sur de très jeunes enfants) ne sont pas simple transgression mais transgression des valeurs fondatrices de la civilisation. Elles touchent les victimes directes, mais aussi la communauté humaine en soi, et rebondissent à travers les générations.

De erfenis van Charles Darwin

16.02.23, Bazan, A., De erfenis van Charles Darwin. Column. De Standaard.

Concrete dingen, waarneembare voorwerpen en feiten, zijn de eerste werkelijkheid en daar moeten algemene waarheden uit afgeleid worden. Dat schreef de 14de-eeuwse filosoof Willem van Ockham toen hij mee de biologie uit de theologie wou trekken. Charles Darwin, die vijf eeuwen later vinken verzamelde op de Galapagoseilanden, tekende met monniken­geduld de vele variaties in de vorm van hun bek. Het kan niet dat die ­variatie toevallig door God gecreëerd werd, besloot hij: die vogels hebben zich aangepast aan hun omgeving. Zo kwam hij tot de toen onzinnige, absurde, ­belachelijke conclusie dat die variatie ontstond door natuur­lijke selectie.

Biologie was tot dan een wetenschap van het waarnemen, pas later werden ook in het laboratorium experimenten uitgevoerd die de ideeën, ingegeven door de waar­nemingen, konden toetsen. Maar ­Darwin liet zich louter door de getekende werkelijkheid ­raken, en het was die getrouwheid aan de observaties die sterk genoeg bleek om de allesover­heersende over­tuiging dat God de levende soorten had gecreëerd, ­omver te gooien. Het was een overwinning van de ­redelijkheid, omdat Darwins theorie aantoont dat de ­natuur op een logische manier ­vanuit vertrekpunten evolueert: toeval­lige biologische variaties die meer overlevingskansen bieden, ­leiden tot grotere overleving en voortplanting. De natuur heeft dus geen vooraf ­bepaald eindpunt of (goddelijk) plan – of met andere woorden: biologie is geen teleologie.

Psychologie is een jonge wetenschap: pas in de 16de eeuw ontstond het begrip zelf en pas in de 19de eeuw werd de doctrine een wetenschapsveld. Maar het veld is nog jeugdig en openlijk teleologisch ­opgespannen. Een van de grondwetten heet trouwens met zoveel woorden de ‘wet van het effect’, en voorspelt dat gedrag bij een prettig gevolg vaker zal voor­komen en ­minder vaak bij een naar gevolg. De gedachte dat dat niet zo zou kunnen zijn, is absurd: wie zit zo in ­elkaar?

Ook de hersenen begrijpen we als een gereedschapskist om doeltreffend een taak op te lossen. Toch brengen de ‘ornithologen van de menselijke geest’ – zij die de concrete woorden werkelijkheidsgetrouw in hun boeken neerpennen – vreemde infor­matie: mensen kunnen bijvoorbeeld de bal soms helemaal ‘mis’ slaan als het over taal gaat. Doeltreffend ­omgaan met ­olijven sluit uiteraard uit dat je ­gehinderd wordt door het woord ­‘lijven’ dat in ‘olijven’ zit, of nog dat je een angstaanval kunt ­krijgen bij de dubbelzinnigheid van het ‘oortje van een kopje’ koffie, of nog dat je kwaad kunt worden bij het woord ‘ezel’ in een schildersezel die je hebt gekregen. En toch gebeurt dat soms, ook bij perfect ‘gezonde’ of ‘normale’ mensen.

Als je er even bij stilstaat, is niet dat soort dubbelzinnig taaleffect zo verwonderlijk, maar wel de rotsvaste overtuiging dat zoiets tot het rijk der fabels behoort. Wie kleine kinderen meemaakt, weet bijvoorbeeld dat mensen eerst op een grappige ­manier taal gebruiken. Volgens de driejarige Anneke slapen de mensen in Rus(t)land de hele dag. En wanneer mama zegt ‘Dat is voor een noodgeval’, antwoordt ze ‘Maar er vallen hier toch geen noten? Eerst proberen kinderen de woorden te ­begrijpen vanuit de structuur van die woorden zelf. ­Redelijk taalgebruik vervangt niet de eerste ‘onredelijke’ manier, maar overschrijft die, komt erbovenop. Het idee dat we bij ­redelijkheid die ­onredelijke manier van werken geheel ­uitschakelen, dát is ­teleologie. De hersenen zijn niet alleen een ­gereedschapskist; ze ­zuigen ook ongevraagd alles aan wat ze aan ­routines kunnen onderwerpen, en checken niet eerst of die routine redelijk is volgens de normen die mensen zichzelf graag aanmeten. We zijn ons daar niet van ­bewust, maar psycho­linguïstisch ­onderzoek toont dat wel degelijk aan. Ook onze ondertussen gepubliceerde resultaten waaruit blijkt dat mensen rebussen oplossen zonder het te beseffen, kunnen alleen zo verklaard worden.

Psychoanalyse moet niet verdedigd worden en zoals in elke menselijke ­bedrijvigheid is er ook daar veel ballast. Maar de eerstelijnsclinici die de woorden van de mensen letterlijk neerpennen, verzamelen wel het ­materiaal dat in staat is om een allerheersende overtuiging omver te gooien: nee, de mens staat niet op een ­psychische grondvest van redelijkheid: we leggen allemaal soms onredelijke verbanden die ons ­gemoed beïnvloeden en dat gebeurt zonder dat we het beseffen. Dat verandert vrij radicaal de reikwijdte van de kantiaanse vraag ‘wat mogen we verwachten?’, niet alleen voor de psychische zorg, ook voor het samenleven. Wie ten gronde doorheeft dat hij onredelijk kan zijn zonder het te beseffen, kan kritischer worden voor de eigen denkautomatismen en ook minzamer voor de onredelijkheid van anderen. Dat is misschien een bron van hoop.

Sterven gaat van hupsakee

Sterven gaat van hupsakee

Donderdag 22 december 2022 om 3.25 uur

Karel Anthierens kwam even bij bewustzijn toen ik hem zag, een paar uren voor zijn dood. Ik bedankte hem: ‘Je hebt het licht gemaakt voor ons’. Een ­verhaal ­zoals dat van de familie Anthierens kan immers wegen.
Toen ik twaalf was, kocht ik een boekje over taal: Voor wie haar soms ­geweld aandoet, van Marc Galle. Er is geen betere samenvatting voor het ­familieverhaal, waar ik op die leeftijd niets over had kunnen vertellen, maar dat ik onbewust toch perfect begreep. De zin zegt wat in de familie woog: hoe mijn grootmoeder in september 1944 geweld werd aan­gedaan, toen ze werd kaal­geschoren, hoewel ze afkeurend had ­geschertst met het ideeëngoed van haar man.
Die zin had in het onbewuste van ­kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen als een lijfspreuk onder de ­radar kunnen werken, en kleine en ­grote anekdotes uit de actualiteit kunnen opsporen die moesten bewijzen hoe ons onrecht wordt aangedaan. Het had een ontspoorde zin kunnen worden, die, losgekoppeld van zijn oorsprong in de aanslag op oma, als bitterheid hardnekkig had kunnen door­leven.
Voor velen van ons kwam het niet ­zover, en ik meen dat dat ook dankzij de kinderen Anthierens was, en in het ­bijzonder dankzij de broers, onder wie Jef, Karel en Johan. Zij zouden wellicht Metoo en de nieuwe politieke correctheid van ­deze 21ste eeuw niet overleefd hebben, maar hun schunnige, onbeschaamde taal, waarmee ze zelfspot,
de dood noch hun verkeerde verleden schuwden, was een verademing.
Ieder van hen leverde grondig werk – Jef schreef boeken over taal, Karel maakte bladen en Johan schreef over en voor Vlaanderen – en daarom waren hun woorden nooit ­gratuit geschimp. Ze spraken de brute waarheid, en die was tegelijk heel erg en toch ook leefbaar, zoals hun vitaliteit aantoonde. Hun vermetele spot werd de ondertiteling bij wat wij, de volgende ­generaties, voelden, maar niet begrepen. We ­kregen handvatten om de ­samen­horigheid, het samen zingen, het grote wij-gevoel te verklaren, en soms ook de kwetsuren of de conflicten. Anders dan wat gewoonlijk gebeurt met taboes, werd het verleden en de pijn ­ervan, ­verbloemd noch geschuwd.
In het bijzonder het kleine boekje van Karel, Het chagrijn van Karolijn (2019), heeft dat effect op mij gehad. Waarom verging het ons anders dan ­zoveel andere Vlaamse families? Karel vertelt in dat boekje honderduit over zijn moeder, mijn grootmoeder, Jeanne Dollé. Toen Karel, 19, en Johan, 16, in 1955 op het punt stonden zich aan te sluiten bij de mars op Brussel tegen de toenmalige ­socialistische ­minister van Onderwijs, Leo Collard, die de bevoorrechte positie van het katholiek onderwijs wou breken, had hun moeder ’s nachts fijntjes hun schoenen verstopt en konden de jongens de straat niet op. ‘Later, schrijft ­Karel, ‘zou ik haar dankbaar zijn omdat ze ons had belet ten strijde te trekken voor een verkeerde zaak.’
Mijn grootmoeder was niet alleen een wijze vrouw, ze dacht ook met zwier en sprak rechtuit. Maar wat vooral ­opviel, was hoezeer zij overliep van liefde. Op 8 november dit jaar deelde Karel met mij de primeur van een gedicht over zijn moeder, een gedicht dat schreit zoals een nummer van Queen. Vijftien brieven van haar vond ik tussen januari en maart 1963, gericht aan mijn moeder en je houdt het onmogelijk droog bij haar woorden: ‘Lief kinneke van mij, mijn appeltaartje, mijn smoutebolletje.’ Als mama Lutgart, die lijdt aan alzheimer, vandaag nog ‘lief kindje’ tegen mij zegt, hoor ik oma fluisteren.
‘Twaalf levens heeft ze geschonken, één gekregen, dat is van haar, ze neemt het mee. Ze kijkt nog even rond, er is niemand, dan gaat ze maar, want sterven gaat van hupsakee’, schrijft Karel. Karel, zoals ook Lutgart en de anderen, verging van de wroeging omdat oma, na zoveel aan zovelen gegeven te hebben, tenslotte alleen stierf. Zoals ook ik van de wroeging verga omdat mijn vader, op 14 maart vorig jaar in volle corona­tijd, alleen stierf in het ziekenhuis na een week met bezoekverbod. Ze zijn hup­sakee, de drie broers en ook papa, en wat blijft er van hun levens over, wat zal er van de onze overblijven?
Door een vreemd toeval ontmoette ik zondag de eerste vrouw van mijn vader, een dame over wie ik niets wist, behalve dat ze bestond. Zo bleek dat mijn vader, tien jaar voor hij mijn moeder leerde kennen, een passioneel huwelijk had met een dame ‘die nooit gestopt was van hem te houden’, en die zestig jaar na datum gretig en liefdevol in mijn trekken de zijne zocht. Wat blijft, is de liefde, voorbij de dood, hardnekkig en gul, liefde die ook na ons bitterheid ontbindt en alles licht maakt.

Tot de hemel op onze kop valt

Tot de hemel op onze kopt valt

Donderdag 15 september 2022 om 3.25 uur

Het werd een beangstigende zomer, met kerndreiging, bosbranden, apenpokken en overstromingen. Zo moet de avond voor het einde van de wereld aanvoelen, dacht ik bij een glas wijn op een verjaardagsfeestje.
Enkele collega’s menen dat ‘het systeem’ verrot is, wijzen op dreigingen en zijn verbolgen. Mochten mensen zich niet laten doen en wakker worden, dan waren we ­misschien niet verloren. ­Andere psychologen bieden zich aan om de angsten ­eigen aan de tijd, zoals klimaatangst, te behandelen. Laten we duidelijk zijn: de werkelijkheid is duister en er zijn geen eenvoudige uitwegen, ook die maatschappelijke aanklacht tegen het systeem niet, noch die ‘gespecialiseerde’ hulpverlening. Misschien zijn er helemaal geen uitwegen.
Uiteraard is het nodig om elkaar burgerzin te bij te brengen, elkaar aan te moedigen om energie te besparen, minder grondstoffen te verspillen en minder te vervuilen. Groepen mensen ruimen stranden of rivieren op, verenigingen slagen erin natuurgebieden te beschermen en politici nemen maatregelen om de klimaatopwarming tegen te gaan. Mijn ontzag en dankbaarheid gaan naar hen uit: ze doen belangrijk werk. Toch doet zich ook een paradox voor. Wie zich met hart en ziel inzet, wordt er elke dag mee geconfronteerd dat zijn inspanningen weinig zoden aan de dijk brengen, en raakt ontmoedigd of wordt wanhopig. Met die aanzwel­lende rangen verbitterden wordt de ­toestand nog wranger.
We kunnen de dingen misschien andersom zien. Misschien is het zo dat doodsangst en levensurgentie in feite de norm zijn, zoals dat het geval was voor de meeste generaties vóór ons, of zoals dat nu nog het geval is voor de meeste mensen die niet in rijke westerse landen leven. Van de Germanen wordt gezegd dat ze nietsontziend ­waren, maar tegelijk vreesden dat de hemel op hun kop zou vallen. Als je dat letterlijk neemt, is dat een bijzonder scherpe angst. Velen zouden bij het ­naderen van het jaar 1000 zelfs dagelijks de apocalyps gevreesd hebben. De jaren 30 en 40 van de vorige eeuw voelden wellicht ook aan als het einde van de beschaving. En ik kan me herinneren hoe we het in de jaren 80 hadden over een nakende kernoorlog.
Het idee is niet dat ook de rampspoed die we nu meemaken, wel zal overwaaien en dat we dus beter het hoofd koel kunnen houden en gewoon afwachten tot het voorbij is. Nee, we kunnen nog veel ten goede veranderen. Maar de geschiedenis leert dat mensen kunnen leven met het scherpe besef dat het binnenkort allemaal voorbij kan zijn. Freud schreef een belangrijk deel van zijn werk tussen de twee wereldoorlogen in, Beethoven werd doof, Lacan afatisch en Claus wist dat dementie kwam, en toch bleven ze ook dan scherp.
Als wanhoop en angst het gemoed toch al zijn binnengeslopen, is het misschien slimmer om niet het kansloze gevecht met die gevoelens zelf aan te gaan, maar wel om uit doodsangst vlijt te putten en uit wanhoop moed.
Misschien is onverzetbaar werk zelfs de enige manier. Dat werk hoeft ook niet per se onze job te zijn: werk is waar we goed in zijn en waar we ons desondanks onvermoeibaar in willen bijschaven. Door die vervulling is er om te beginnen psychische stevigheid – en die biedt wellicht nog het beste verweer tegen de waan van de eenvoudige oplossingen en tegen collectieve haat jegens een uit te roeien vijand. Dat maakt dan weer de toestand niet nog erger, wat op zich al een niet geringe prestatie is. Voorts is het eigen aan crisissen dat ze onvoorspelbaar zijn: soms zijn het de agenten van het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) die een sleutelrol spelen, soms zijn het groothandelaars, poetsvrouwen en dispatchers. Voor elk soort werk zullen er ooit minstens enkelen zijn van wie het talent de koers van de geschiedenis mee zal bepalen, en dan kan vakmanschap een wereld het verschil betekenen.
Maar fundamenteler is dat dat soort werk op zich de krachtigste zet is die leven op de dood verovert: elke minuut van bijschaven brengt het werkstuk dichter bij iets wat ook zonder ons betekenis heeft. Ook al valt de hemel op onze kop, het leven zal al voor minstens dat stuk de moeite geweest zijn. Il faut cultiver notre jardin, wist Candide, en in die tuin vallen werk en planeet samen.

De aanstekelijkheid van een prikje

Ariane Bazan

Donderdag 2 juni 2022 om 3.25 uur

Op het einde van de 19de eeuw genoot psychiater Jean-Martin Charcot, hoofd van de ­afdeling ‘geestesgestoorden’ in het Parijse ziekenhuis La Salpêtrière, een mediatiek succes. In zijn afdeling verbleven vrouwen die het etiket ‘hysterica’ droegen. Charcot maakte komaf met het hardnekkige idee dat die ­dames hun lijden zouden veinzen. Zo had de Britse arts Thomas Sydenham hen twee eeuwen voordien nog ‘de grote bedriegers’ genoemd.Hysterische en lichamelijke symptomen kun je vaak niet van elkaar onderscheiden. Soms vertonen patiënten verstijfde of verdoofde ledematen, maar geen enkel lichamelijk letsel kan die stijfheid of die anesthesie verklaren. Charcot, die graag in het openbaar optrad, kon dankzij een toestelletje op de arm, dat de minste beweging opschaalt, aantonen dat er bij een ‘hysterische’ verstijving niet de minste trilling was, terwijl dat wel duidelijk het geval is als je een vrijwilliger vraagt om zo’n verstijving te veinzen.Een andere keer prikte hij onverwachts met een naald in de arm van een patiënte met hysterische anesthesie: ze schrok niet op. ­Hysterica’s simuleren dus niet, zei Charcot: hun arm, om bij het laatste voorbeeld te blijven, is wel degelijk fysiologisch verstijfd of verdoofd.Het publiek en de medische ­wereld twijfelden. Charcot maakte op basis van de toen pas uitgevonden fotoreproductie een catalogus van de verschillende stadia van de ‘reguliere hysterische ­crisis’. Zo heette een van die stadia de ‘passionele kruisigingshouding’. Het viel confraters op dat die alleen bij de dames van La Salpêtrière voorkwam. Toen het fenomeen ook door een collega, zoals Hyppolyte Bernheim in Nancy, bij enkele van zijn patiënten werd opgemerkt, ging het over vrouwen die eerder een tijd in La Salpêtrière hadden verbleven. Ze nemen het van elkaar over, was de conclusie, en dan denken we automatisch toch aan simulatie.GroepsdrukOok op de weide tijdens het festival We R Young in Hasselt zou de ­paniek bij één jongere of enkele jongeren ontstaan zijn, die misschien wel of misschien niet een prik kregen. De emotie zou dan snel door anderen, wellicht zonder prik, zijn overgenomen en tot ‘massahysterie’ hebben geleid. Het ­lijden daarbij – de benauwdheid, de ademhalingsproblemen, het flauw­vallen – zijn echt.Hoe kun je nu ­gedrag van elkaar overnemen zonder te doen alsof? Charcot toonde aan dat onder hypnose ook niet-hysterische mensen hun arm kunnen stijfhouden zonder te trillen. Toch is hypnose geen fysieke ingreep, maar ­alleen een suggestie die we, veelal door omstandigheden van groepsdruk, hoge emotie of gezag, zonder kritiek aanvaarden. Dat idee – ‘ik ben verdoofd’ of ‘ik ben geprikt’, bijvoorbeeld – wordt zonder die controle een ‘vrije’ gedachte, die effecten in het lichaam kan veroor­zaken, zoals verdoving, maar ook ­pijn­reacties of zelfs flauwvallen.Het incident op de festivalweide maakt duidelijk dat mensen soms ­onkritisch elkaars mentale wereld over­nemen. In hechte groepen of bij felle emoties gaan ideeën makkelijker over van mens op mens, en uiteindelijk is ­iedereen er vatbaar voor. Wat journalist Stein Falk daar vorige week in het VRT-Journaal over zei, was opmerkelijk: ‘Je mag er niet aan denken dat op grote festivals deze zomer paniek of hysterie ontstaat of – het is ook moeilijk om er een verslag over te brengen’. Het was alsof Falk tijdens het spreken zelf de maat nam van de mogelijke impact van zijn woorden – dat hij zelf misschien wel mensen onbewust op het idee zou kunnen brengen – en daar even voor ­terugdeinsde.Diagnose voor ontredderingIedere mens kampt in zijn leven met onbestemde angsten, onvatbare mislukkingen en afwijzingen, en de onmogelijkheid om de vinger op de wonde te leggen maakt de gevoelens ellendiger. ‘Misschien ben ik wel gek aan het worden, of komt het nooit goed met me’, denken we soms. Maar dankzij de ­mogelijke oorzaken voor ontreddering die de ronde doen, en waar vaak een medische uitleg voor bestaat, kunnen we dat onbehagen concreet aan iets vastknopen. Dat lucht op en zo laten we die informatie onkritisch toe.Tegenwoordig doen termen als ­hyperactiviteit, burn-out, hoog­begaafdheid, hoogsensitiviteit of ­borderline de ronde. Als plots veel mensen tegelijk hun ontreddering aan zo’n diagnose verbinden, krijgen we, zoals bij fysieke aandoeningen, ware mentale epidemieën. Misschien verschilt zo’n epidemie niet zo sterk van de Hasseltse ‘massahysterie’ en wordt ze verspreid door mediati­sering, waar Falk al voor leek te vrezen.Zowel in het ene zowel als in het ­andere ­geval haalt niet een specifiek ­lichamelijk defect ons onderuit, maar wel de tijdloze moeilijkheid van wat het betekent om mens te zijn, en dat is wellicht zowel een vloek als een zegen.

In de greep van oud zeer

In de greep van oud zeer

Donderdag 28 april 2022 om 3.25 uur

Als jongen van zes kreeg Bart zijn eerste fiets en hij waagde meteen een ritje. Toen hij even later met bebloede knieën huilend naar binnen liep, lag zijn moeder in haar zoveelste roes languit in de zetel. Zoals wel vaker, bleef ze ook toen onbewogen en kil. Dertig jaren later is de jongen een ­robuuste man met een succesvol ­beroepsleven, maar met grote liefdespijn. Hij kruist het pad van verschillende vrouwen en meer dan één – meen ik te horen – zou graag met hem in zee gaan, maar hij houdt de boot af. Zijn keuze valt tenslotte op een introverte en kille collega, die hem dan eens wel, dan eens niet in haar bed toelaat. Elke nee komt als een verplettering, en is het bewijs dat hij niet aan de vroege vloek kan ontsnappen: de vrouwen die hij liefheeft, blijven soms onbewogen, ook als hij hen het meest nodig heeft.

De Amerikaanse psycholoog Edward Thorndike formuleerde een wetmatigheid die veronderstelt dat bevredigende of beloonde handelingen waarschijnlijker worden en dat onaangename of bestrafte keuzes verdwijnen. Dat lijkt een redelijke aan­name, die in het psycho­­lo­gische veld zeer populair werd. Toch is die stelling ook vreemd, omdat psychologen vaak net het tegenovergestelde meemaken in hun praktijk. Vaak maakt de mens van middelbare leeftijd met liefdes- of relatie­pijnen hetzelfde mee: de gekozen partner, hoewel op het eerste gezicht zeer verschillend van de vorige, blijkt toch ook weer afwijzend, onbereikbaar, kil, onbetrouwbaar of gewelddadig. Of de patiënt verandert van werk­omgeving en ook daar zijn collega’s of bazen steevast opnieuw hoogmoedig, autoritair of kwaadwillig. Alsof vroegere onaangename of bestrafte ervaringen veel eerder waarschijnlijker dan wel onwaarschijnlijker worden, Thorndike en zijn successen ten spijt.

Toch is dat niet zo verwonderlijk. ‘Maar dame X en dame Y, die leken het wel voor jou te hebben?’, probeer ik met Bart. ‘En je kunt niet zeggen dat het oninteressante vrouwen zonder charme zijn.’ ‘Dat is waar,’ zegt hij aarzelend, ‘maar ze kunnen me niet boeien.’ Hij legt de vinger op de wonde: alleen situaties of mensen die ons herinneren aan oud zeer, ­steken ons mentaal aan of ‘winden ons op’, ook al beseffen we dat niet bewust. Een eerder koele vrouw, die toch niet ongevoelig is voor zijn charmes, is dé perfecte match voor Bart. Als kind was zijn onmacht jegens zijn moeder traumatisch. Nu hij ­zoveel meer troeven heeft dan toen, is het alleen wachten op een gelegenheid om te tonen dat hij nu wel kan wat vroeger niet lukte: een afstandelijke vrouw tot liefde voor hem bewegen. Sterker, alleen die overwinning kan hem de mentale heling bieden voor het schokkende orakel dat hem sinds zijn kindertijd boven het hoofd hangt: dat hij vrouwen van zijn voorkeur niet tot liefde zou kunnen brengen.

Wat geldt voor Bart, geldt voor ons allen: oud zeer houdt ons in zijn greep. Om hem te parafraseren: we zijn geboeid door ons verhaal, ­gegijzeld door de trauma’s van onze geschiedenis. Thorndikes wetmatigheid houdt daar geen rekening mee. Zijn wetmatigheid ­beschrijft de redelijke mens zoals we graag zouden willen dat die is: op een mooie dag beginnen we met een schone lei en met voldoende wilskracht, herschrijven we ons verhaal. Dat soort wishful thinking houdt vast aan het ­geloof dat het verleden zich niet aan ons kan opdringen als we dat niet willen.

De actualiteit maakt pijnlijk duidelijk dat dat buiten de menselijke conditie is gerekend. In het indrukwekkende interview met Bruno Beeckman, oorlogscorrespondent in Oekraïne (DS weekblad 16 april) staat: ‘Het begin van dit conflict is belediging. De Sovjet-Unie viel uiteen, was een lijk. Wij hadden gewonnen, ­riepen we. En dan vonden we het ook nog eens ­nodig om op dat lijk te gaan dansen.’

Historische vernederingen zijn bijzonder traumatische krenkingen, en daardoor tijdbommen: doet zich een ‘goede gelegenheid’ voor om de geschiedenis te herschrijven en dus de krenking te helen, dan kan dat een nieuw conflict aansteken.

Zo’n historische lezing verhindert ook de makkelijke interpretatie van het kwade tegenover het goede. Bart is niet louter het slachtoffer van de onbarmhartige dames in zijn volwassen leven, hij herhaalt zelf keer op keer oud zeer dat onverwerkt bleef. Ook geopolitiek hebben we niet of niet voldoende werk gemaakt van het helen van ­oude krenkingen, door banden te smeden , door de waardigheid van de ­ander te blijven erkennen. Zoals Bart zijn ook wij mee ­verantwoordelijk voor wat ons overkomt.

De psychologische motieven van Poetin (en van het Westen)

De psychologische motieven van Poetin (en van het Westen)

Donderdag 17 maart 2022 om 3.25 uur

Maandag vroeg de Parijse politicoloog Jean-Vincent Holeindre op de radiozender France Culture hoe het komt dat het vooruitzicht van een oorlog in Europa lange tijd ondenkbaar was. De vraag sloeg niet op een verkeerde inschatting van de informatie van de Amerikaanse veiligheidsdiensten, die al langer voor de oorlog waarschuwden. Nee, zegt Holeindre, het gaat over een ‘filosofisch onvermogen om oorlog in Europa voor mogelijk te houden’. ‘Wishful thinking langs onze kant’, noemde de Leuvense hoogleraar Russische politiek Ria Laenen het, een wensdenken dat ook snel ‘een voorbarig optimisme’ over een mogelijke uitweg uit het conflict voedt.

Er spelen krachtige psycholo­gische motieven mee in Poetins strategie. Hij verwijst naar de ­geschiedenis van zijn land en naar de elementen van trots in het Russische verhaal als aanloop naar deze oorlog: het grote tsarenrijk, de rol van de Russen bij de overwinning op het naziregime in de Tweede ­Wereldoorlog. We luisteren met verbazing naar zijn beschuldiging van een ‘nazistische’ anti-Russische ­genocide in Oekraïne. Bij analisten in het Westen varieert Poetins diagnose van gehaaid tot krankzinnig, maar bijna altijd luidt het dat de man niet voor rede vatbaar lijkt.

Toch spelen misschien ook psychologische motieven mee in de westerse ‘naïviteit’ jegens de intenties van het Kremlin. We geloven graag en snel dat er binnenkort een kentering ten goede komt, maar hierin zijn we zelf misschien irrationeel. Heel Europa zat tenslotte midden in die geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog die Poetin ­bespeelt. Dat is ook buiten Rusland ­reden genoeg om het beeld van een derde wereldoorlog op Europese grond te weigeren. We hopen dat we met sancties, steun aan Oekraïne, en steun aan de interne Russische oppositie dat horrorscenario zullen afwimpelen.

De Russische dichteres en journaliste Maria Stepanova vertelt hoe Poetin na zijn herverkiezing in 2012 voor een enorme menigte in Moskou een toespraak hield, waarin hij de Russische dichter Michail ­Lermontov citeerde. Een van ­Lermontovs beroemdste gedichten gaat over de Napoleontische oorlogen, toen de Russen voor het eerst hun meningsverschillen opzijzetten om een vijand aan de poorten af te weren: ‘Wij zullen sterven voor Moskou, zoals onze broeders stierven.’ Toen Poetin die regel las, herinnert Stepanova zich, had hij tranen in de ogen.

Een kernoorlog kan niet gewonnen worden. Toch weegt dat zeer prozaïsche, zeer eenvoudige gegeven niet altijd op tegen menselijke onredelijkheid. We doen er goed aan te beseffen dat Poetin trots ­belangrijker kan vinden dan de ­eigen dood, of dan de dood van massa’s mensen in Europa, ook ­binnen Rusland.

Ook in het ‘beste scenario’, waarin de Navo terughoudend blijft, oogt de nabije toekomst schrikwekkend. De kans bestaat dat de beelden en getuigenissen uit Oekraïne met de dag ondraaglijker en huiveringwekkender worden, en dat de westerse niet-inmenging in de ­publieke opinie op steeds groter protest en grotere afschuw botst. Dat ‘beste scenario’ is er dus één waarin we in de kamer naast ons het gekerm van een gefolterde geliefde horen, terwijl we zelf een pistool ­tegen het hoofd hebben. Maar interveniëren zou inderdaad de deur openzetten voor een nucleair inferno, met evengoed onafwendbare ­catastrofes in de nasleep. Op een plotselinge en vreselijke manier herhaalt zich een ­patroon dat voor heel Europa in de Tweede Wereldoorlog bijzonder traumatisch was: ook toen werden onze broeders afgeslacht terwijl we er bijstonden en grotendeels niets deden.

Er is geen troost of geen verlichting voor die analyse. Maar mochten we er, bijvoorbeeld door diplomatieke onderhandelingen, toch in ­slagen die catastrofes grotendeels te voorkomen, dan is er winst. Door deze crisis ervaren we aan den lijve dat veiligheid, vrijheid en comfort bijzonder fragiel zijn, en daardoor wordt de politiek opnieuw een zaak van uitzonderlijk belang, met voorop het democratisch functioneren van het Europese collectief. Maar misschien nemen we ook de maat van een Europees onverwerkt verleden, nu we merken dat het zich ­onverwacht en in al zijn rauwheid kan herhalen.