Alleen verschil kan tot liefde leiden

25/05/2023 om 03:00
https://www.standaard.be/cnt/dmf20230524_96317708?fbclid=IwAR27PhIdxdYrXxex2ZlNKni2hHdVZxRt2TdpyCfmlJDkzCms7gs5OztqREI

Een piemel of geen piemel, dat is de vraag. Of dat wás de vraag, dat ‘verschil’ is niet langer in steen gebeiteld. Dat heeft gevolgen.

‘Plassen met piemel’ naar rechts en ‘zonder piemel’ naar links – ­onlangs ging een foto aan de toiletten van een Nederlands etablissement rond op sociale media. Het laconieke bijschrift luidde: ‘Restaurant maakt einde aan genderdiscussie.’ Om niemand te beledigen onthoudt het restaurant zich van elke ­indeling op basis van identiteit en valt het terug op het meest prozaïsche onderscheid, met of zonder piemel. Waarom is zo’n binaire opdeling moeilijk weg te denken?
We vergissen ons met betrekking tot de piemel. Dat ‘met of zonder’ is om te beginnen niet een seksueel gegeven. Het heeft niks met de identiteit jongen/meisje te maken. Uiteraard zal het in de latere ontwikkeling die identiteitsvraag wel oproepen – hoewel niet op een lineaire manier – maar dat is niet waar het in deze denkoefening over gaat. Het ‘met-of-zonder-gegeven’ is in de ontwikkeling van mensen eerst een radicale confrontatie met ­verschil.
Recente technieken tonen dat kinderen al op heel jonge leeftijd handelingen willen uitvoeren die ze nog niet kunnen, omdat hun spiersystemen, en de bezenuwing ­ervan, nog niet voldoende ontwikkeld zijn. ­Kinderen willen grijpen, stappen, babbelen, nog voor ze er de fysieke mogelijkheid toe hebben. Elke ­nieuwe groeistap is een overwinning. Het kind jubelt als het eindelijk het hoofd kan omdraaien om te zien wat er achter zijn rug gebeurt, als het kan krabben waar het jeukt, zelf naar de koelkast kan stappen, of eindelijk ook een zegje kan doen. Bij het opgroeien hebben we één verrukkelijke ervaring: alles wat we nog niet kunnen, zullen we ooit kunnen en ­alles ligt uiteindelijk in ons bereik.
Rond het vijfde levensjaar komen er ernstige dompers op die vreugde. Zo beseffen we dat, in tegenstelling tot de aartsvijand van Road Runner, Wile E. Coyote uit Looney tunes, wie dood gaat, niet weer tot leven kan komen. Ook zullen we nooit de ouders worden van onze ouders. Wat vroeger was, komt niet meer terug. De derde knauw heeft met de piemel te maken: meisjes zullen geen piemels ontwikkelen, ook niet als ze groter worden, en bij jongens zal hij niet afvallen.
Tot nog toe was ook ‘al dan niet een ­piemel hebben’ een even onomkeerbaar verschil als de eerste twee. Het is de duidelijkste van de drie: we beseffen dat ‘die mens een mens is zoals ik, en tegelijk ook wezenlijk anders is dan ik’. In het opgroeien was ieder verschil eerst relatief en een kwestie van tijd of gradatie, maar voor de onomkeerbare ‘knauwen’ geldt dat niet, en dat inzicht belast het kind met ­psychisch werk: wat te doen met het besef van dat verschil?
Wat een kind vaak doet als blijkt dat het niet (zoals) de ander kan zijn, is zich precies met dat verschil inlaten. Kort gezegd: wat het niet kan zijn, wil het hebben, en vaak met enige fascinatie. Aristophanes geeft in Het banket van Plato een prachtig antwoord op wat alleen het verschil vermag: het ontbiedt de liefde. Empathie is niet hetzelfde als liefde. Als we ons herkennen in anderen, is het een auto­matisme om ons te spiegelen. Als de ­andere een kloon is van onszelf, is empathie niet meer dan een kloon van zelfliefde. Liefde kan pas verschijnen als de spiegeling stopt. In het ­volwassen leven is dat typisch het moment waarop dit pijnlijke zinnetje valt: ‘Die ander (of zijn gedrag) begrijp ik echt niet’, meestal gevolgd door een stilte – of door een veroordeling. Spiegelneuronen stoppen met spiegelen en niets in de eigen beleving kan zich verhouden tot wat de ander doet, zegt of is. En pas in die stilte, in die kloof, is er plaats voor liefde.
Als spiegeling niets vermag, zijn we overgeleverd aan de enige mogelijkheid die blijft: de ander vertrouwen ­schenken. Ook al kan ik er niet inkomen, ik omhels en ontvang die ander. Wanneer het verschil zo scherp afgetekend is, dat we het niet begrijpen, kan alleen liefde nog verbinding scheppen. Omdat we zo anders gesneden werden, zegt Aristophanes, komen we er zonder liefde niet. Kortom, als het ‘met of zonder piemel’-denken niet uitgeroeid raakt, dan is het misschien omdat het pas via dat verschil is, dat we in de ontwikkeling voor het eerst de wezenlijk andere ontmoeten en zo de openheid kunnen ontwikkelen om die ander, in al zijn variaties, met inbegrip van alle gender- en seksuele schakeringen, in het verdere leven intiem te ontvangen, en graag te zien

Een sleutel voor meer sociaal welzijn

27.04.23, Bazan, A., Een sleutel voor meer sociaal welzijn. Column. De Standaard.
résumé en Français en bas du texte en Néerlandais

Medische diagnoses geven mensen soms een nieuwe sociale identiteit, maar dat leidt niet altijd tot een effectieve behandeling, stelt Ariane Bazan. Haar advies? Verkwikkend en niet verklittend werken. Dat komt ook kwetsbare groepen ten goede.
Je kunt mentale ontreddering ­volgens twee ­tegengestelde ­logica’s ­behandelen. De eerste is grotendeels medisch: er bestaat een groot aantal diagnoses, zoals depressie, burn-out, borderline, hoogsensitiviteit … We veronderstellen dat elk van die ziektes het gevolg is van een eigen oorzakelijke ­keten en we willen de defecten binnen die keten detecteren en herstellen. Hulpverleners worden gevormd om de ziektebeelden te herkennen en een juiste ­diagnose te stellen. Mensen zijn vaak blij met een diagnose, want zo komt er (eindelijk) ­erkenning voor hun ontreddering. Maar met die diagnose komt vaak ook teleurstelling, want veelal ­ontbreekt een ­specifieke behandeling die tot opluchting leidt.
Dat is niet het enige ­probleem. Het ziektebeeld, de naam van de diagnose, wordt vaak als een identiteit gehanteerd: ik ben depressief, borderliner, hoogsensitief … Omdat er andere mensen zijn met dezelfde identiteit, kunnen we samen groepen vormen die ­eisen stellen, zoals aangepaste hulpverlening, scholing of werkomstandig­heden. De diagnostische aanpak heeft een soort veralgemeend verstijvings­effect, waarbij we gaan samen­klitten ter hoogte van diagnoses, die we als sociale identi­teiten aanwenden.
Dat samenklitten biedt voordelen: het sociale ­gewicht van de groep verdubbelt met de medische rechtvaar­diging voor de ­specifieke hulp en aandacht. Maar voor de overheid kan dat soort logica alleen maar tot het failliet leiden. ­Zodra je die weg inslaat, word je genadeloos verlieslatend: er kan om budgettaire ­redenen nooit ­genoeg geld vrijgemaakt worden voor die sociale aanpassingen, waardoor je onvermij­delijk de boeman bent die de kwetsbaarste mensen in de kou laat.
In de andere aanpak is het basisidee dat mentale ontreddering niet zozeer met speci­fieke defecten of afwijkingen te maken heeft, maar dat alle mensen eigenlijk dezelfde pijn hebben. Ze ­uiten die wel op zeer verschillende ­manieren, maar het onbehagen komt misschien neer op twee soorten van pijn. De eerste is die van het zijn: wie ben ik, waarom ben ik hier, wat is mijn plaats op deze wereld, hoe zien anderen mij? Mag ik hier zijn, heb ik het recht om plaats in te ­nemen, om kwaad of triest te zijn? Doet wie ik ben er uiteindelijk toe?
De andere pijn is die van de liefde: ben ik iemand om van te houden, zal er ooit iemand van me houden van wie ik ook hou? Hoe verschijn ik in de liefde? Zien de anderen me graag en waarom (niet)? Wie zijn de mensen van wie ik hou en waarom? Als we het gevoel ­hebben dat we steeds opnieuw dezelfde mislukkingen op­lopen en dat dat lot onafwendbaar lijkt, voelen we ons ­verpletterd. We worden hopeloos en denken soms dat ‘dit leven niet voor ons ­gemaakt is’.
Als een hulpverlener geduldig luistert en verstandig doorvraagt naar het fijnkorrelige verhaal, verschijnen snel logische verbanden tussen vroeger en nu. ‘Mijn ouders hadden het heel kwaad samen, en toen ze uiteengingen, heb ik me erg schuldig gevoeld. Om aan de folterende schuldgevoelens te ­ontsnappen ben ik me in verslavingen of spelletjes of ­gewoon in mezelf gaan opsluiten. Mensen denken dat ik niets kan voelen, maar eigenlijk voel ik te veel.’ of: ‘Mijn ­ouders waren koud of kwetsend tegen me en in een ­poging om de oude vloek te ontkrachten, val ik nu steeds weer op kwetsende partners, en kom ik er nog erger uit.’
Fijnmazig luisteren geeft mensen zicht op de koers van hun leven, waardoor ze automatisch actiever aan het stuur gaan staan. Niet zelden is het een werk van lange adem, waarbij de hulpverlener de verzekering geeft van zijn onvoorwaardelijke aanwezigheid en ­investering. Maar het heeft wel het ­tegenovergestelde effect van de ­medische aanpak: mensen zien hun ­eigen rol in wat hen overkomt en worden weerbaarder. Dat werkt emanci­perend en maakt ons ook beschikbaarder en ­attenter voor partners, kinderen en ­ouders.
In plaats van samen te klitten en middelen voor de eigen groep te vragen, verschijnen zo veel hulptherapeuten met draagkracht voor zichzelf, en daarna ook voor anderen. De vicieuze cirkel wordt doorbroken – misschien gaat hij zelfs in de omgekeerde richting: van aandacht­vragend worden mensen aandacht­gevend. Wie weet, misschien is ook dat een sleutel, niet alleen voor een betere mentale volksgezondheid, maar ook voor een groter sociaal welzijn.
Als mentale hulpverlening verkwikkend en niet verklittend werkt, dan komt er misschien maatschappelijk meer ruimte om te zorgen voor elkaar. Ook voor al die kwetsbare groepen in onze omgeving – baby’s, kinderen, ­jongeren, ouderen – die de jongste weken zo onwaarschijnlijk schrijnend in het nieuws zijn gekomen.

Une clé pour un plus grand bien-être social. Il y a deux grandes façons d’organiser la prise en charge mentale. La première est d’ordre médicale et cherche à détecter les défauts et déficits à l’origine du mal. Elle a tendance à identifier le sujet avec son diagnostic et à rigidifier le public, qui trouve aussi dans ce diagnostic une bannière pour se regrouper et exiger des moyens pour une aide sociale adaptée à tous les niveaux, diagnostic, thérapie, école, travail etc. C’est une approche inévitablement perdante pour les pouvoirs publics, car il n’en fera structurellement jamais assez. La seconde part de l’idée que tous nous souffrons des mêmes maux, d’une part ceux, de l’existence et de l’autre, ceux de l’amour. La prise en charge est singulière et a tendance à mobiliser le sujet pour gouverner sa propre vie. Le plus souvent les sujets ne font pas que se prendre en main mais sont aussi plus disponibles pour leurs proches, partenaires, enfants, parents. Ainsi, il peut aussi s’agir d’une clé pur un plus grand bien-être social.

We hebben allemaal onze ‘verdorven’ seksuele fantasieën

Ariane Bazan

Hoogleraar klinische psychologie en psychopathologie (ULB en Université de Lorraine) en columniste van deze krant.

We hebben allemaal onze ‘verdorven’ seksuele fantasieën

Zaterdag 2 juli 2022 om 3.25 uur

Om seksueel ­geweld in te perken, moeten we ­inzien dat iedereen ‘schan­dalige’ ­noden heeft, schrijft Ariane Bazan.

In het West-Vlaamse Veldegem werd vorige week een kinderarts aangehouden voor voyeurisme en het bezit van kinderporno. In Frankrijk worden twee ministers, Gérald Darmanin en Damien Abad, beschuldigd van seksueel geweld en vorige week kwam aan het licht dat er ook tegen de Franse staatssecretaris Chrysoula Zacharopoulou een klacht loopt wegens verkrachting en seksueel geweld in het kader van haar werk als gynaecologe.

Seksueel geweld is een universele constante: het is van alle tijden, komt voor in alle lagen van de bevolking en vrouwen, kinderen noch mannen blijven gespaard. De daders zijn het vaakst mannen, al kunnen moeders hun (jonge) kinderen soms ook aan verregaande handelingen onder­werpen. Zo vertelde een gezondheids­werker dat een jonge moeder ­opschrok toen ze het verbod kreeg om nog langer fellatio bij haar zoontje toe te passen om hem in slaap te krijgen.

Hulp verlenen aan slachtoffers van seksueel geweld is moeilijker dan je denkt. Zolang een slachtoffer duidelijk in die rol zit en blijft, zijn we empathisch en steunend. Maar als mensen opnieuw een eigen leven gaan leiden en soms – vaak door hun gewelddadig verhaal – verleidingsgedrag of manipulatief gedrag vertonen, kunnen we dat moeilijk verdragen. De omgeving, ook in instellingsverband, is niet ­altijd zuinig op termen als psycho­pathie of perversie, en dat stigma leidt tot uitsluiting. Ook zien we dat jonge slachtoffers die tijdens een zorg­verblijf een eigen seksueel leven ontwikkelen, met masturbatoire of seksuele praktijken, soms op onbegrip en terechtwijzing botsen. Zo kan activisme jegens seksueel geweld overhellen naar hygiënisme, stigmatisering en intolerantie. Dat is jammer, want precies die mechanismen isoleren mensen met hun moeilijke seksuele driften, wat de deur kan openzetten naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sociale ruimte.

Seksueel geweld is moeilijk ­uitroeibaar, precies omdat het zich als een hydra kan gedragen: snijd je er de kop van af, dan groeien er twee koppen terug. Activisme is niet voldoende en, zonder voorafgaand denkwerk, schadelijk. Zo pleit ik voor een ander uitgangspunt. Transgressie, de neiging om je medemens ook als (seksueel) nutsvoorwerp te behandelen, is eigen aan de menselijke conditie. Je krijgt die neiging niet uitgeroeid tenzij je tot bijzonder zwaar geweld ­bereid bent. We kunnen beter proberen transgressieve neigingen te beheren, binnen een kader met beperkingen, dan te proberen ze uit te roeien.

Dat klinkt makkelijker dan het is. Het idee dat tot orgasme leidt, het ­zogenaamde fantasma, is in de kern bij iedereen transgressief. Porno­grafische labels brengen dat goed in kaart: van exhibitionisme en voyeurisme, sadisme en masochisme tot, bijvoorbeeld, vuiligheid, bestialiteit, pis- en kakseks. Het fantasma kan diep schokkend zijn, ook voor de persoon zelf die er opgewonden door raakt. Niet zelden staat iemands fantasma haaks op zijn sociale of bewuste waarden. Het klassieke voorbeeld zijn masochistische neigingen bij mensen die succesvolle machts­posities bekleden, terwijl mensen in zorgberoepen vaker over sadistische fantasma’s vertellen. Toch zegt het fantasma op zich haast nooit iets over het gevaar op seksueel geweld: bij moeilijkere fantasma’s gebruiken mensen duizend omwegen en uitvindingen om respectvol tot orgasme te komen, van masturbatie tot instemmende volwassen partners, over gadgets en vunzig taalgebruik.

Maar niet iedereen vindt de weg tot een vrije seksualiteit, en een moreel ­rigide omgeving en hygiënistische voorschriften verhinderen die zoektocht. Dat is jammer, want wie intiem tot ontspanning komt, zal in de sociale ruimte niet tot wandaad overgaan, en bovendien ook veel minder de neiging hebben om anderen voor de ­eigen fantasmatische kar te spannen. Zo denk ik dat bij ‘ruziestokers’ of ­sociaal onderdanige mensen soms onbewust een overeenkomend ­fantasma leeft, dat misschien niet sterk in de intieme sfeer tot ontlading kan komen.

Beheer van seksueel geweld betekent daarom de openheid om minzaam met de eigen fantasieën om te gaan, en ze in het beste geval ook tot ontspanning brengen, zij het exclusief in een intieme context met zichzelf of met bijdrage van instemmende volwassenen. Maar het houdt ook in dat we aanvaarden dat anderen analoge ‘schandalige’ noden hebben, zonder hen te veroordelen of te stigma­tiseren. Zo verplicht onze menselijke conditie ons niet alleen verregaand de maat te nemen van de soms diep schokkende kern die ons drijft, maar er zowel voor anderen als voor onszelf liefde voor te hebben.

Sterven gaat van hupsakee

Sterven gaat van hupsakee

Donderdag 22 december 2022 om 3.25 uur

Karel Anthierens kwam even bij bewustzijn toen ik hem zag, een paar uren voor zijn dood. Ik bedankte hem: ‘Je hebt het licht gemaakt voor ons’. Een ­verhaal ­zoals dat van de familie Anthierens kan immers wegen.
Toen ik twaalf was, kocht ik een boekje over taal: Voor wie haar soms ­geweld aandoet, van Marc Galle. Er is geen betere samenvatting voor het ­familieverhaal, waar ik op die leeftijd niets over had kunnen vertellen, maar dat ik onbewust toch perfect begreep. De zin zegt wat in de familie woog: hoe mijn grootmoeder in september 1944 geweld werd aan­gedaan, toen ze werd kaal­geschoren, hoewel ze afkeurend had ­geschertst met het ideeëngoed van haar man.
Die zin had in het onbewuste van ­kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen als een lijfspreuk onder de ­radar kunnen werken, en kleine en ­grote anekdotes uit de actualiteit kunnen opsporen die moesten bewijzen hoe ons onrecht wordt aangedaan. Het had een ontspoorde zin kunnen worden, die, losgekoppeld van zijn oorsprong in de aanslag op oma, als bitterheid hardnekkig had kunnen door­leven.
Voor velen van ons kwam het niet ­zover, en ik meen dat dat ook dankzij de kinderen Anthierens was, en in het ­bijzonder dankzij de broers, onder wie Jef, Karel en Johan. Zij zouden wellicht Metoo en de nieuwe politieke correctheid van ­deze 21ste eeuw niet overleefd hebben, maar hun schunnige, onbeschaamde taal, waarmee ze zelfspot,
de dood noch hun verkeerde verleden schuwden, was een verademing.
Ieder van hen leverde grondig werk – Jef schreef boeken over taal, Karel maakte bladen en Johan schreef over en voor Vlaanderen – en daarom waren hun woorden nooit ­gratuit geschimp. Ze spraken de brute waarheid, en die was tegelijk heel erg en toch ook leefbaar, zoals hun vitaliteit aantoonde. Hun vermetele spot werd de ondertiteling bij wat wij, de volgende ­generaties, voelden, maar niet begrepen. We ­kregen handvatten om de ­samen­horigheid, het samen zingen, het grote wij-gevoel te verklaren, en soms ook de kwetsuren of de conflicten. Anders dan wat gewoonlijk gebeurt met taboes, werd het verleden en de pijn ­ervan, ­verbloemd noch geschuwd.
In het bijzonder het kleine boekje van Karel, Het chagrijn van Karolijn (2019), heeft dat effect op mij gehad. Waarom verging het ons anders dan ­zoveel andere Vlaamse families? Karel vertelt in dat boekje honderduit over zijn moeder, mijn grootmoeder, Jeanne Dollé. Toen Karel, 19, en Johan, 16, in 1955 op het punt stonden zich aan te sluiten bij de mars op Brussel tegen de toenmalige ­socialistische ­minister van Onderwijs, Leo Collard, die de bevoorrechte positie van het katholiek onderwijs wou breken, had hun moeder ’s nachts fijntjes hun schoenen verstopt en konden de jongens de straat niet op. ‘Later, schrijft ­Karel, ‘zou ik haar dankbaar zijn omdat ze ons had belet ten strijde te trekken voor een verkeerde zaak.’
Mijn grootmoeder was niet alleen een wijze vrouw, ze dacht ook met zwier en sprak rechtuit. Maar wat vooral ­opviel, was hoezeer zij overliep van liefde. Op 8 november dit jaar deelde Karel met mij de primeur van een gedicht over zijn moeder, een gedicht dat schreit zoals een nummer van Queen. Vijftien brieven van haar vond ik tussen januari en maart 1963, gericht aan mijn moeder en je houdt het onmogelijk droog bij haar woorden: ‘Lief kinneke van mij, mijn appeltaartje, mijn smoutebolletje.’ Als mama Lutgart, die lijdt aan alzheimer, vandaag nog ‘lief kindje’ tegen mij zegt, hoor ik oma fluisteren.
‘Twaalf levens heeft ze geschonken, één gekregen, dat is van haar, ze neemt het mee. Ze kijkt nog even rond, er is niemand, dan gaat ze maar, want sterven gaat van hupsakee’, schrijft Karel. Karel, zoals ook Lutgart en de anderen, verging van de wroeging omdat oma, na zoveel aan zovelen gegeven te hebben, tenslotte alleen stierf. Zoals ook ik van de wroeging verga omdat mijn vader, op 14 maart vorig jaar in volle corona­tijd, alleen stierf in het ziekenhuis na een week met bezoekverbod. Ze zijn hup­sakee, de drie broers en ook papa, en wat blijft er van hun levens over, wat zal er van de onze overblijven?
Door een vreemd toeval ontmoette ik zondag de eerste vrouw van mijn vader, een dame over wie ik niets wist, behalve dat ze bestond. Zo bleek dat mijn vader, tien jaar voor hij mijn moeder leerde kennen, een passioneel huwelijk had met een dame ‘die nooit gestopt was van hem te houden’, en die zestig jaar na datum gretig en liefdevol in mijn trekken de zijne zocht. Wat blijft, is de liefde, voorbij de dood, hardnekkig en gul, liefde die ook na ons bitterheid ontbindt en alles licht maakt.

Tussen hamer en aambeeld

Tussen hamer en aambeeld

Ariane Bazan

Donderdag 10 november 2022 om 3.25 uur

‘Wat doe je met een ­patiënt die met je naar bed wil?’ De 80-jarige Franse psychoana­lytica Françoise Davoine kwam alweer gevat uit de hoek op een congres: ‘Wel, je zegt bijvoorbeeld: “Interessant, en hoe gaat dat eraan toe: hoe zet je de eerste stap? En wat doe je vervolgens?” Met zulke vragen ga je in op het aanzoek, maar uiteraard gebeurt er niets, er wordt alleen gepraat.’ En ze vervolgt: ‘Voorbij het moment van onthutsing laat de mens zich vangen, en vertelt eerst gretig, daarna met meer aarzeling, over zijn seksuele fantasieën.’ Davoine laat de man met zijn vraag aan bod ­komen, zonder hem de les te spellen.

In de onderzoeksgroep waar ik nu werk in Nancy, bestuderen collega’s ­zogenoemde ‘buitengewone ervaringen’. Zo doet een dame het relaas van haar ontvoering door buitenaardse ­wezens en hoe ze in hun ruimtetuig werd verkracht. De analyticus luistert en nodigt de patiënte uit over die pijnlijke momenten te vertellen. Het komt niet in hem op om de dame te ‘corrigeren’.

De werkhypothese is dat zij wellicht wel degelijk een traumatische episode heeft doorgemaakt, waar ze onmogelijk als dusdanig verslag over kan brengen. Ze kan de ­details hebben verdrongen, ze was misschien te jong, ze werd misschien in slaap gebracht. Wat er ook van zij, ze vindt via dat verhaal een ­uitweg.

Een psycholoog helpt mensen tot loutering te komen door hen te laten praten. En dat werkt: de ondernemende man heeft zijn aandacht naar zijn eigen mentale wereld verlegd en de dame kan haar onwaarschijnlijk zware verhaal eindelijk delen met iemand die haar ernstig neemt. De analyticus behaalt dat resultaat door zijn dubbelzinnige houding: door de aanzet van de patiënt te bevestigen noch te geringschatten, krijgt die de kans zijn vaak ­moeilijk te vertellen of moeilijk op te biechten verhaal te verkennen. Uiteraard was elke andere optie catastrofaal: wie met zijn patiënt naar bed gaat of meegaat in het verhaal, blaast op de sintels van de waanzin, maar met de ­pedagogische ­optie – ‘U weet toch dat dat niet mogelijk is’ – laat je de patiënt in de steek.

Ook wereldwijd laaien emoties hoog op. De coronacrisis, de klimaatramp en de oorlogsdreiging zwengelen diepe angsten aan. Om die te weren, gaan mensen vaak heel energiek theorieën ontwikkelen, wat eigenlijk een teken van vitaliteit is. Het is niet eenvoudig om daar een maatschappelijk antwoord op te geven. De tijdens de coronapandemie vaak gehoorde uitspraak ‘België heeft plots 11 miljoen virologen’, ­getuigt van minachting voor een logische, zelfs wenselijke menselijke reactiviteit en werkt zo polarisering in de hand. Maar door paranoïde constructies zonder meer te bevestigen, zet je dan weer de deur naar de waanzin open.

We zitten dus tussen hamer en aambeeld, een beetje zoals in de therapievoorbeelden van daarnet. Kunnen we dezelfde ‘analytisch dubbelzinnige houding’ hanteren op het maatschappelijke ­niveau? Ik weet ook niet meteen hoe we er alle onheil mee kunnen aanpakken, maar wat polarisering en extremisme betreft, valt er wellicht iets te leren bij de Britse analyticus Ian Parker. Hij geeft het voorbeeld van de Sloveense muziekband Laibach, die extreemrechtse en fascistische thema’s bespeelt die historisch sterk onder de bevolking ­leven, met herkenbare sferen, dreiging en symbolen. Het is lang bijzonder moeilijk geweest om de band op het ­politieke spectrum te situeren door hun resoluut dubbelzinnige houding, maar Parker toont aan hoe die strategie er precies toe geleid heeft dat de Sloveense muziekscene niet, of minder, door extreemrechts werd ingepalmd. Mensen krijgen de gelegenheid om in te ­haken op thema’s die bij hen leven, zonder zich echt bij extreemrechts aan te sluiten. De prijs voor dat maatschappelijke effect is de dubbelzinnige verdachtmaking die lang op de leden van Laibach zelf kwam te liggen. De band­leden zijn duidelijk niet uit op pluimpjes voor hun morele superioriteit.

Misschien moeten we de Vlaamse ­canon precies dat krediet geven: dat van een dubbelzinnig concept, dat er komt op aansturen van de N-VA, en dus vanuit een bekommernis die op de een of andere manier bij de bevolking leeft, maar dat wordt samengesteld door een onafhankelijke commissie, niet van N-VA-signatuur. Dat dubbelzinnige ­statuut heeft wellicht grote voordelen: als het thema ‘Vlaamse identiteit’ leeft, dan kan de canon een toevlucht zijn die niet ook een ideologie mee oplepelt. De canon bezet zo een terrein, dat in het andere geval alleen op een gekleurde, of misschien zelfs gepolariseerde manier wordt ingenomen. Ook de ­leden van de commissie zullen geen pluimpjes krijgen, en de prijs is nu al die van de dubbelzinnige verdachtmaking, maar wellicht komt loutering pas aan die prijs.

Tot de hemel op onze kop valt

Tot de hemel op onze kopt valt

Donderdag 15 september 2022 om 3.25 uur

Het werd een beangstigende zomer, met kerndreiging, bosbranden, apenpokken en overstromingen. Zo moet de avond voor het einde van de wereld aanvoelen, dacht ik bij een glas wijn op een verjaardagsfeestje.
Enkele collega’s menen dat ‘het systeem’ verrot is, wijzen op dreigingen en zijn verbolgen. Mochten mensen zich niet laten doen en wakker worden, dan waren we ­misschien niet verloren. ­Andere psychologen bieden zich aan om de angsten ­eigen aan de tijd, zoals klimaatangst, te behandelen. Laten we duidelijk zijn: de werkelijkheid is duister en er zijn geen eenvoudige uitwegen, ook die maatschappelijke aanklacht tegen het systeem niet, noch die ‘gespecialiseerde’ hulpverlening. Misschien zijn er helemaal geen uitwegen.
Uiteraard is het nodig om elkaar burgerzin te bij te brengen, elkaar aan te moedigen om energie te besparen, minder grondstoffen te verspillen en minder te vervuilen. Groepen mensen ruimen stranden of rivieren op, verenigingen slagen erin natuurgebieden te beschermen en politici nemen maatregelen om de klimaatopwarming tegen te gaan. Mijn ontzag en dankbaarheid gaan naar hen uit: ze doen belangrijk werk. Toch doet zich ook een paradox voor. Wie zich met hart en ziel inzet, wordt er elke dag mee geconfronteerd dat zijn inspanningen weinig zoden aan de dijk brengen, en raakt ontmoedigd of wordt wanhopig. Met die aanzwel­lende rangen verbitterden wordt de ­toestand nog wranger.
We kunnen de dingen misschien andersom zien. Misschien is het zo dat doodsangst en levensurgentie in feite de norm zijn, zoals dat het geval was voor de meeste generaties vóór ons, of zoals dat nu nog het geval is voor de meeste mensen die niet in rijke westerse landen leven. Van de Germanen wordt gezegd dat ze nietsontziend ­waren, maar tegelijk vreesden dat de hemel op hun kop zou vallen. Als je dat letterlijk neemt, is dat een bijzonder scherpe angst. Velen zouden bij het ­naderen van het jaar 1000 zelfs dagelijks de apocalyps gevreesd hebben. De jaren 30 en 40 van de vorige eeuw voelden wellicht ook aan als het einde van de beschaving. En ik kan me herinneren hoe we het in de jaren 80 hadden over een nakende kernoorlog.
Het idee is niet dat ook de rampspoed die we nu meemaken, wel zal overwaaien en dat we dus beter het hoofd koel kunnen houden en gewoon afwachten tot het voorbij is. Nee, we kunnen nog veel ten goede veranderen. Maar de geschiedenis leert dat mensen kunnen leven met het scherpe besef dat het binnenkort allemaal voorbij kan zijn. Freud schreef een belangrijk deel van zijn werk tussen de twee wereldoorlogen in, Beethoven werd doof, Lacan afatisch en Claus wist dat dementie kwam, en toch bleven ze ook dan scherp.
Als wanhoop en angst het gemoed toch al zijn binnengeslopen, is het misschien slimmer om niet het kansloze gevecht met die gevoelens zelf aan te gaan, maar wel om uit doodsangst vlijt te putten en uit wanhoop moed.
Misschien is onverzetbaar werk zelfs de enige manier. Dat werk hoeft ook niet per se onze job te zijn: werk is waar we goed in zijn en waar we ons desondanks onvermoeibaar in willen bijschaven. Door die vervulling is er om te beginnen psychische stevigheid – en die biedt wellicht nog het beste verweer tegen de waan van de eenvoudige oplossingen en tegen collectieve haat jegens een uit te roeien vijand. Dat maakt dan weer de toestand niet nog erger, wat op zich al een niet geringe prestatie is. Voorts is het eigen aan crisissen dat ze onvoorspelbaar zijn: soms zijn het de agenten van het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) die een sleutelrol spelen, soms zijn het groothandelaars, poetsvrouwen en dispatchers. Voor elk soort werk zullen er ooit minstens enkelen zijn van wie het talent de koers van de geschiedenis mee zal bepalen, en dan kan vakmanschap een wereld het verschil betekenen.
Maar fundamenteler is dat dat soort werk op zich de krachtigste zet is die leven op de dood verovert: elke minuut van bijschaven brengt het werkstuk dichter bij iets wat ook zonder ons betekenis heeft. Ook al valt de hemel op onze kop, het leven zal al voor minstens dat stuk de moeite geweest zijn. Il faut cultiver notre jardin, wist Candide, en in die tuin vallen werk en planeet samen.

De aanstekelijkheid van een prikje

Ariane Bazan

Donderdag 2 juni 2022 om 3.25 uur

Op het einde van de 19de eeuw genoot psychiater Jean-Martin Charcot, hoofd van de ­afdeling ‘geestesgestoorden’ in het Parijse ziekenhuis La Salpêtrière, een mediatiek succes. In zijn afdeling verbleven vrouwen die het etiket ‘hysterica’ droegen. Charcot maakte komaf met het hardnekkige idee dat die ­dames hun lijden zouden veinzen. Zo had de Britse arts Thomas Sydenham hen twee eeuwen voordien nog ‘de grote bedriegers’ genoemd.Hysterische en lichamelijke symptomen kun je vaak niet van elkaar onderscheiden. Soms vertonen patiënten verstijfde of verdoofde ledematen, maar geen enkel lichamelijk letsel kan die stijfheid of die anesthesie verklaren. Charcot, die graag in het openbaar optrad, kon dankzij een toestelletje op de arm, dat de minste beweging opschaalt, aantonen dat er bij een ‘hysterische’ verstijving niet de minste trilling was, terwijl dat wel duidelijk het geval is als je een vrijwilliger vraagt om zo’n verstijving te veinzen.Een andere keer prikte hij onverwachts met een naald in de arm van een patiënte met hysterische anesthesie: ze schrok niet op. ­Hysterica’s simuleren dus niet, zei Charcot: hun arm, om bij het laatste voorbeeld te blijven, is wel degelijk fysiologisch verstijfd of verdoofd.Het publiek en de medische ­wereld twijfelden. Charcot maakte op basis van de toen pas uitgevonden fotoreproductie een catalogus van de verschillende stadia van de ‘reguliere hysterische ­crisis’. Zo heette een van die stadia de ‘passionele kruisigingshouding’. Het viel confraters op dat die alleen bij de dames van La Salpêtrière voorkwam. Toen het fenomeen ook door een collega, zoals Hyppolyte Bernheim in Nancy, bij enkele van zijn patiënten werd opgemerkt, ging het over vrouwen die eerder een tijd in La Salpêtrière hadden verbleven. Ze nemen het van elkaar over, was de conclusie, en dan denken we automatisch toch aan simulatie.GroepsdrukOok op de weide tijdens het festival We R Young in Hasselt zou de ­paniek bij één jongere of enkele jongeren ontstaan zijn, die misschien wel of misschien niet een prik kregen. De emotie zou dan snel door anderen, wellicht zonder prik, zijn overgenomen en tot ‘massahysterie’ hebben geleid. Het ­lijden daarbij – de benauwdheid, de ademhalingsproblemen, het flauw­vallen – zijn echt.Hoe kun je nu ­gedrag van elkaar overnemen zonder te doen alsof? Charcot toonde aan dat onder hypnose ook niet-hysterische mensen hun arm kunnen stijfhouden zonder te trillen. Toch is hypnose geen fysieke ingreep, maar ­alleen een suggestie die we, veelal door omstandigheden van groepsdruk, hoge emotie of gezag, zonder kritiek aanvaarden. Dat idee – ‘ik ben verdoofd’ of ‘ik ben geprikt’, bijvoorbeeld – wordt zonder die controle een ‘vrije’ gedachte, die effecten in het lichaam kan veroor­zaken, zoals verdoving, maar ook ­pijn­reacties of zelfs flauwvallen.Het incident op de festivalweide maakt duidelijk dat mensen soms ­onkritisch elkaars mentale wereld over­nemen. In hechte groepen of bij felle emoties gaan ideeën makkelijker over van mens op mens, en uiteindelijk is ­iedereen er vatbaar voor. Wat journalist Stein Falk daar vorige week in het VRT-Journaal over zei, was opmerkelijk: ‘Je mag er niet aan denken dat op grote festivals deze zomer paniek of hysterie ontstaat of – het is ook moeilijk om er een verslag over te brengen’. Het was alsof Falk tijdens het spreken zelf de maat nam van de mogelijke impact van zijn woorden – dat hij zelf misschien wel mensen onbewust op het idee zou kunnen brengen – en daar even voor ­terugdeinsde.Diagnose voor ontredderingIedere mens kampt in zijn leven met onbestemde angsten, onvatbare mislukkingen en afwijzingen, en de onmogelijkheid om de vinger op de wonde te leggen maakt de gevoelens ellendiger. ‘Misschien ben ik wel gek aan het worden, of komt het nooit goed met me’, denken we soms. Maar dankzij de ­mogelijke oorzaken voor ontreddering die de ronde doen, en waar vaak een medische uitleg voor bestaat, kunnen we dat onbehagen concreet aan iets vastknopen. Dat lucht op en zo laten we die informatie onkritisch toe.Tegenwoordig doen termen als ­hyperactiviteit, burn-out, hoog­begaafdheid, hoogsensitiviteit of ­borderline de ronde. Als plots veel mensen tegelijk hun ontreddering aan zo’n diagnose verbinden, krijgen we, zoals bij fysieke aandoeningen, ware mentale epidemieën. Misschien verschilt zo’n epidemie niet zo sterk van de Hasseltse ‘massahysterie’ en wordt ze verspreid door mediati­sering, waar Falk al voor leek te vrezen.Zowel in het ene zowel als in het ­andere ­geval haalt niet een specifiek ­lichamelijk defect ons onderuit, maar wel de tijdloze moeilijkheid van wat het betekent om mens te zijn, en dat is wellicht zowel een vloek als een zegen.

De psychologische motieven van Poetin (en van het Westen)

De psychologische motieven van Poetin (en van het Westen)

Donderdag 17 maart 2022 om 3.25 uur

Maandag vroeg de Parijse politicoloog Jean-Vincent Holeindre op de radiozender France Culture hoe het komt dat het vooruitzicht van een oorlog in Europa lange tijd ondenkbaar was. De vraag sloeg niet op een verkeerde inschatting van de informatie van de Amerikaanse veiligheidsdiensten, die al langer voor de oorlog waarschuwden. Nee, zegt Holeindre, het gaat over een ‘filosofisch onvermogen om oorlog in Europa voor mogelijk te houden’. ‘Wishful thinking langs onze kant’, noemde de Leuvense hoogleraar Russische politiek Ria Laenen het, een wensdenken dat ook snel ‘een voorbarig optimisme’ over een mogelijke uitweg uit het conflict voedt.

Er spelen krachtige psycholo­gische motieven mee in Poetins strategie. Hij verwijst naar de ­geschiedenis van zijn land en naar de elementen van trots in het Russische verhaal als aanloop naar deze oorlog: het grote tsarenrijk, de rol van de Russen bij de overwinning op het naziregime in de Tweede ­Wereldoorlog. We luisteren met verbazing naar zijn beschuldiging van een ‘nazistische’ anti-Russische ­genocide in Oekraïne. Bij analisten in het Westen varieert Poetins diagnose van gehaaid tot krankzinnig, maar bijna altijd luidt het dat de man niet voor rede vatbaar lijkt.

Toch spelen misschien ook psychologische motieven mee in de westerse ‘naïviteit’ jegens de intenties van het Kremlin. We geloven graag en snel dat er binnenkort een kentering ten goede komt, maar hierin zijn we zelf misschien irrationeel. Heel Europa zat tenslotte midden in die geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog die Poetin ­bespeelt. Dat is ook buiten Rusland ­reden genoeg om het beeld van een derde wereldoorlog op Europese grond te weigeren. We hopen dat we met sancties, steun aan Oekraïne, en steun aan de interne Russische oppositie dat horrorscenario zullen afwimpelen.

De Russische dichteres en journaliste Maria Stepanova vertelt hoe Poetin na zijn herverkiezing in 2012 voor een enorme menigte in Moskou een toespraak hield, waarin hij de Russische dichter Michail ­Lermontov citeerde. Een van ­Lermontovs beroemdste gedichten gaat over de Napoleontische oorlogen, toen de Russen voor het eerst hun meningsverschillen opzijzetten om een vijand aan de poorten af te weren: ‘Wij zullen sterven voor Moskou, zoals onze broeders stierven.’ Toen Poetin die regel las, herinnert Stepanova zich, had hij tranen in de ogen.

Een kernoorlog kan niet gewonnen worden. Toch weegt dat zeer prozaïsche, zeer eenvoudige gegeven niet altijd op tegen menselijke onredelijkheid. We doen er goed aan te beseffen dat Poetin trots ­belangrijker kan vinden dan de ­eigen dood, of dan de dood van massa’s mensen in Europa, ook ­binnen Rusland.

Ook in het ‘beste scenario’, waarin de Navo terughoudend blijft, oogt de nabije toekomst schrikwekkend. De kans bestaat dat de beelden en getuigenissen uit Oekraïne met de dag ondraaglijker en huiveringwekkender worden, en dat de westerse niet-inmenging in de ­publieke opinie op steeds groter protest en grotere afschuw botst. Dat ‘beste scenario’ is er dus één waarin we in de kamer naast ons het gekerm van een gefolterde geliefde horen, terwijl we zelf een pistool ­tegen het hoofd hebben. Maar interveniëren zou inderdaad de deur openzetten voor een nucleair inferno, met evengoed onafwendbare ­catastrofes in de nasleep. Op een plotselinge en vreselijke manier herhaalt zich een ­patroon dat voor heel Europa in de Tweede Wereldoorlog bijzonder traumatisch was: ook toen werden onze broeders afgeslacht terwijl we er bijstonden en grotendeels niets deden.

Er is geen troost of geen verlichting voor die analyse. Maar mochten we er, bijvoorbeeld door diplomatieke onderhandelingen, toch in ­slagen die catastrofes grotendeels te voorkomen, dan is er winst. Door deze crisis ervaren we aan den lijve dat veiligheid, vrijheid en comfort bijzonder fragiel zijn, en daardoor wordt de politiek opnieuw een zaak van uitzonderlijk belang, met voorop het democratisch functioneren van het Europese collectief. Maar misschien nemen we ook de maat van een Europees onverwerkt verleden, nu we merken dat het zich ­onverwacht en in al zijn rauwheid kan herhalen.

Liefde op maat van het verschil

Liefde op maat van het verschil.

Donderdag 17 februari 2022 om 3.25 uur

‘Het eerste wat hij doet als hij van het werk thuiskomt, is mijn borsten vastnemen. Hij doet het zonder na te denken, als een vanzelfsprekende begroeting. Veel mensen begrijpen niet wat ons bindt, maar dat is het antwoord. Hij neemt mijn borsten vast, en ik kom tot rust, ik weet dat ik er mag zijn, dat het leven goed is.’

Ik had maar één gesprek met deze vrouw, halverwege de 40, bedrijfsleidster van een middelgrote onderneming en sinds een drietal jaren ­samen met veel jongere dakwerker van Oost-Europese origine. Het is haar eerste vaste verhouding en haar omgeving is argwanend. Heel anders dan zijzelf staat haar partner zonder ambitie in het leven. Maar na een aarzelend begin is de verhouding ­gegroeid en intens hecht geworden. Elke avond liggen ze lepeltje-lepeltje in bed, en hij vertelt over zijn dag, zijn ­belevingen en zijn verwachtingen.

Als ik die middag naar huis wandel, moet ik aan mijn ­ouders denken. Mijn moeder, een Vlaamse met Brugse wortels, in Machelen ­geboren uit een Vlaams-nationalistisch gezin en mijn vader, een Brusselse ket van Spaans-Algerijnse origine met anarchistische, communistische, soms zelfs anti-Vlaamse ideeën. Toch waren ze hun hele leven lang verliefd. Mijn moeder wilde dat we naar een Nederlandstalige school gingen en dat was voor mijn vader nooit een twistpunt. Een jaar voor hij stierf, zag ik ze op hun terras in de Dordogne zitten, naast elkaar, rustig. Het raam stond open en zo ving ik deze zin op: ‘Je suis heureux avec toi.’

Liefde past niet zoals deksels op potjes, zoals kleren die je als gegoten zitten. Je komt niet op een mooie dag de liefde tegen, in de vorm van een zielsverwante die het leven voor jou in petto heeft. Mensen ­haken toevallig op elkaar in – en niet zelden is de eerste ontmoeting een seksuele beroering – waarna ze vaak nogal verbaasd zijn elkaar samen te treffen. De ander is allesbehalve de ­gedroomde match, de op de eigen maat ingebeelde evenknie, maar een onthutsende vreemde, met andere waarden en verwachtingen, soms zelfs andere ijkpunten of een andere taal. Liefde op maat van het verschil, denk ik nu.

In de huidige emancipatiestrijden worden we soms zeeziek van de vermenging tussen identiteit en diversiteit. Groepen scharen zich rond identiteiten om discriminatie aan te klagen en te ijveren voor inclusiviteit in een diverse samenleving. We vormen groepjes van hetzelfde om het recht op verschil op te eisen.

Zulke ­geclaimde identiteiten vergen bovendien waterdichte afscheidingen. Een vrouw kan dan de beleving van een man niet verwoorden, een witte niet die van een zwarte, een rijke niet die van een arme, ik niet die van jou. Misschien is dat zo, wie zal het zeggen. Maar in de liefdesverhalen die ik in mijn praktijk hoor, is het ­precies de kloof die de liefde kansen geeft. Wanneer we onszelf niet herkennen in de ander, kan empathie of zelfliefde tekortschieten. De rest van de weg moeten we dan wel ‘over hebben voor elkaar’ en wellicht is pas die onbaatzuchtige liefde werkelijke liefde.

Net zoals het verschil de motor is van de liefde, is de onmogelijkheid van de verwoording de motor van het schrijven, en de onpeilbare afstand tussen menselijke ­belevingen de motor van de cultuur. Al wat ooit gecreëerd werd, put uit die pijn van de kloof en uit het verlangen om bij de ander te komen. Toch komt de koestering van het verschil pas in tweede instantie, zowel in het leven als in de geschiedenis.

In het verhaal van de mensheid was zoveel arbitrair en onberecht geweld dat we nog vele emancipatorische gevechten in het verschiet hebben, en dat we ons in die gevechten ook onder vaandels scharen die nooit helemaal de onze zijn. Wat we niet hadden voorzien en ook niet konden voorzien, is dat pas op de valavond van zo’n strijd een andere figuur kan verschijnen. Het is pas als de vlag mag opgeplooid worden dat we elkaar misschien ontmoeten, heel verbaasd elkaar daar te treffen. Want geen twee mensen zijn zo verschillend als zij die eerst dachten ‘hetzelfde’ te zijn. En als we het voor elkaar over hebben, pas dan kan ons liefdesverhaal beginnen.

Ademruimte voor de samenleving

Ademruimte voor de samenleving Donderdag 20 januari 2022 om 3.25 uur

Enkele jaren geleden ontving ik een man met wie het eerst heel moeizaam werken was. Wat in zijn verhaal ook naar boven kwam over de wreedheden die hem in zijn kindertijd waren aangedaan, hij legde het verband niet met zijn huidige ongenoegen: hoe onverbiddelijk streng hij voor zichzelf was, ­bijvoorbeeld. Op een dag verscheen hij grimmig en opgewonden in de spreekkamer: een andere man had hem ingehaald, bijna zijn ­wagen geraakt, en net voor zijn neus zijn parkeerplaats ingenomen.Hij zette zich schrap op de bank, keek me de hele tijd recht in de ogen. Toen kwam het verhaal van de wraak die hij had bedacht. Het scenario ­omvatte onder meer een kooi op een ­afgelegen plek. Ik kreeg het hele relaas chronologisch te horen, met alle ­details: waar hij de kooi zou kopen, hoe hij de man in de val zou lokken. Het was meteen duidelijk dat hij op dat ­moment niet voor rede vatbaar was. Dus gooide ik het over een andere boeg: ik wees hem op ‘de praktische bezwaren’, waarover Willem Elsschot schrijft: ‘Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad staan ­wetten in de weg en praktische ­bezwaren.’ Hoe zou de afwezigheid van het slachtoffer ongemerkt blijven? Wat zou hij daarna doen?Met zijn staalharde blik nog altijd op mij ­gericht, gaf hij alle gruwelijke, nauwelijks te aanhoren details. Eigenlijk werd ik drie kwartier lang de man in de kooi, bedacht ik. Aan het einde van de sessie was mijn lichaam week en ik dacht dat mijn stem zou trillen, maar ik hoorde mezelf vrij rustig aangeven: ­‘Laten we het hierbij houden. Kunt u ­later deze week terugkomen?’ Bij het ­afscheid kwam geen enkel geruststellend signaal dat hij het plan niet zou uitvoeren, en toen hij buiten was, stortte ik in. Ik belde ­supervisoren en collega’s om raad. Mijn grootste vrees was uiteraard dat hij het plan werkelijk zou uitvoeren. Het was een wijze beslissing om hem een dag ­later te laten terugkomen, en hij had die uitnodiging zonder verpinken aanvaard. Ik besloot de man te vertrouwen. Het eerste wat hij me zei in onze volgende sessie was: ‘Dat plan van me van de vorige keer, dat was een fantasie, dat had u toch begrepen?’Als hulpverleners worden we vaak op de proef gesteld. Wat als mensen ons iets heel zwaars, iets heel provocatiefs, iets totaal onredelijks toevertrouwen, wordt de psycholoog dan op slag een pedagoog die hen de les wil spellen? Wordt die plots de behoeder van de goede ­rede, of van de wet? Niet het redelijke ­inzicht, maar iets van een andere orde is dan aan het woord, iets wat ook niet meteen duidelijk is voor degene die komt spreken – en precies daarom komt die spreken. Ik bleek stevig ­genoeg in mijn schoenen te staan, en ik kreeg nu meer onsmakelijke details te horen over de wreedaardige vader van mijn patiënt.Spreekkamers van psychologen zijn geprivilegieerde ruimtes in de samenleving, afge­bakende oorden waar niet de wet regeert, zelfs niet de ­redelijkheid. Op die plek kunnen mensen hun fantasieën verkennen, hun angsten, hun twijfels, hun woede. Het kabinet is een veilig oord voor het politiek incorrecte, en voor schokkende gedachten. Er wordt ademruimte gegeven aan het ongenoegen en de verdeeldheid, om zo de samenleving robuust te maken tegen het alternatief van ‘buigen of barsten’. Zonder die buffers bereiken meer mensen sneller het kookpunt, en krijgen we vaker geweld in de samenleving.Ook tijdens deze pandemie vervullen klinisch psychologen die belangrijke rol. Hun werk is minder zichtbaar dan dat van de experts, want wie in de ­processie meeloopt, kan niet de klok luiden. Zo kunnen wij niet in kaart brengen hoeveel angsten, twijfels en frustraties we in die veilige omgeving horen tegen het coronabeleid en de ­vaccinatie, hoeveel groter die groep is dan de groep die zich publiek als ­vaccin-twijfelaar uit, hoeveel mensen die zich wel hebben laten vaccineren, ook twijfelen. Klinisch psychologen bieden ruimte voor kritisch ­nadenken, kunnen scepticisme aanhoren zonder te moraliseren, waardoor twijfel minder snel een aanklacht wordt.Vorige week hebben andere psychologen advies uitgebracht ten voordele van een vaccinatieverplichting (DS 12 januari). In één pennentrek werd daarbij de ademruimte voor een verdeelde bevolking toegemetseld. Hoe moeten mensen nu vrij sprekentegen een ­beroepsgroep die publiek te kennen geeft dat ze weet en oordeelt? Hoewel de experts beweren dat de vaccinatieplicht meer voor- dan ­nadelen heeft, was er al meteen één groot ­nadeel aan hun bericht: het efficiënt neutraliseren van de wezenlijke rol van de clinici bij het samenhouden van de groep. Of hoe je van expert-psycho­logen niet altijd psychologische fijn­gevoeligheid kunt verwachten.