Een mens is nooit psychisch uitbehandeld

Wie kanker heeft, wil tot elke prijs genezen, wie zwaar depressief is, net niet, schrijft Ariane Bazan. Toch is helpen altijd mogelijk. Het is schrijnend dat we mensen een ‘waardige’ dood aanbieden in plaats de juiste behandeling.

10.10.24, Een mens is nooit psychisch uitbehandeld. Column. De Standaard.

“Als je echt alles geprobeerd hebt, waarom moet je dan gedwongen blijven leven?”, vragen veel mensen zich af. Aron Wade was verpletterd door depressie en angst, hulp kon niet meer baten. Maar we hebben er geen idee van dat helpen wel mogelijk is, ook bij zwaar psychisch lijden, en dat de enige mogelijke weg vaak net níét werd bewandeld.

Hugo kwam tien jaar geleden gebroken aankloppen. Zijn verhaal lijkt op dat van Aron: “Ik hou van mensen en ik haat hen. Ik haat mezelf. Het lukt me niet om min of meer fatsoenlijk een relatie vol te houden. Of zij laat me vallen, of ik gedraag me als een eikel … Ik ben de moeite niet, steek geen tijd in mij.”

Toen ik hem leerde kennen, was ik nochtans onder de indruk: fysiek fit en professioneel geslaagd. Maar na een zoveelste liefdesbreuk zat hij zo diep dat hij donkere voornemens had.

De eerste jaren van zijn therapie verliepen moeizaam. Hij miste afspraken, betaalde soms niet, verdroeg niet dat ik hem daarop wees, vroeg extra afspraken aan waarvoor ik me vrijmaakte en die hij soms niet nakwam. Hij leek een bijzondere interesse te hebben voor mijn privéleven en precies op de dag dat ik zelf een moeilijke diagnose te horen kreeg, zei hij koudweg: “Ik ben veel geliefden kwijt. Mensen die mij graag zien, overleven dat niet.”

Soms schold hij me de huid vol. Maar ik hield stand, en hij hield stand met mij. Ik vroeg of verwachtte niets, maar luisterde met interesse. Op een uitdagende toon liet hij nu en dan weten dat hij al die tijd geen enkele vordering had geboekt. Toch bleef hij komen. De eerste twee jaar begon hij elke sessie met de vraag: “Waarom hield ze niet van me?” En elke sessie dacht ik daar opnieuw over na, alsof de vraag voor het eerst kwam. Op zeker ogenblik voelde ik een verschuiving: ik had de lange, twee jaar durende vuurproef overleefd en ik kreeg nu niet alleen zijn vertrouwen – misschien gaf hij me dat wel van meet af aan –, maar hij sprak het nu ook uit. Met dat vertrouwen kwam bovendien iets anders, iets nieuws, iets kwetsbaars: hij vertrouwde me zijn hoop toe. Ik mocht die bewaren tot de dag waarop ik hem die hoop teruggaf, waarna hij zelf zijn weg zou gaan, min of meer fluitend, min of meer zonder mij.

En dat is wat inderdaad gebeurde. Hugo zat gevangen in een “verpletterende herhalingsdwang”, die zich in het bijzonder in het liefdesleven op een zeer pijnlijke manier te kennen geeft. Hij heeft altijd een voorkeur gehad voor meer afstandelijke vrouwen, naar het beeld van zijn moeder, die door haar alcoholverslaving vaak onbeschikbaar was. De kleine jongen heeft toen wellicht (onbewust) iets aan zichzelf beloofd in de aard van: “Nu lukt het me niet om zo interessant of onweerstaanbaar te zijn, dat mama wel van me moet houden, maar wacht maar …”

In het gezelschap van ietwat koele vrouwen kwam die oude belofte weer naar boven en werd Hugo verliefd. Omdat hij (onbewust) vrouwen koos die afstandelijker zijn dan gemiddeld, werd hij ook vaker dan gemiddeld in de steek gelaten. En die ervaring verpletterde hem, hij begreep niet wat hem overkwam, laat staan hoe hij zijn leven anders kon aanpakken. Dankzij onze gesprekken ging hij inzien dat hij zelf ook een hand had in die dynamiek. Hij ontwikkelde een stukje zelfspot en -sturing. Zijn nieuwe geliefde was statig en trots, maar ook hartelijk en oprecht verliefd.

Als we bij “uitzichtloos” psychisch lijden zeggen dat iemand “alles heeft geprobeerd”, dan denken we aan medicatie of aan behandelingen als EMDR of gedragstherapie. Maar daar gaat het niet over. Bij zwaar mentaal lijden is het enige wat kan helpen de ontmoeting met een therapeut, die bereid is tot mentale acrobatische hoogstandjes en die onvermoeibaar en geduldig meeslingert aan de liaan waaraan de patiënt zich vastklampt, zonder zelf grip te verliezen.

Dat soort klinisch werk wordt aan de universiteiten niet onderwezen, omdat we mentale zorg nog altijd als medische zorg beschouwen. Maar als je kanker hebt, dan wil je tot elke prijs genezen, terwijl dat net niet het geval is als je zwaar depressief bent. Geestelijke gezondheidszorg is nog altijd afgestemd op patiënten die bereid zijn mee te gaan met de behandeling. Ondertussen vallen de zwaarst getroffen mensen uit de boot.

Is het niet schrijnend dat we hun “een waardige dood” aanbieden, eerder dan een aangepaste behandeling?


De l’impossibilité d’être “en fin de parcours thérapeutique”

En Flandre, l’acteur Aron Wade a choisi de mourir par euthanasie pour raison psychique à 54 ans. Il semblait se débattre avec de lourdes dépressions et mentionnait la douleur écrasante de ne pouvoir faire ni avec ni sans les autres. Quand en Belgique on parle de ‘fin de parcours thérapeutique’, on énumère fréquemment le fait qu’une personne ait déjà essayé un nombre de types de thérapies (ex. médicaments, EMDR, TCC etc.). Or, le plus souvent la seule thérapie adaptée à ce type de détresse existentielle, la rencontre avec un clinicien, qui est prêt à s’investir sur la durée et patiemment dans un parcours de haute voltige clinique (car, le patient va d’abord tester l’implication inconditionnelle du clinicien), n’est souvent pas proposée. En effet, ce n’est pas le type de thérapies que l’on enseigne aux universités du fait que la santé mentale fait encore partie de la médecine. Le patient qui reçoit un diagnostique de cancer va tout faire pour en guérir, mais ce n’est précisément pas le cas pour le patient mélancolique. N’est il pas navrant que la proposition soit plutôt celle d’une ‘mort digne’ que celle d’une prise en charge adaptée ?

Onderschat de veerkracht van de mens niet

De Standaard, 25 april 2024

Een debat over leven en dood begint bij ethische principes en niet bij cijfers, schrijft Ariane Bazan. Beschaving is niet wat je je kunt veroorloven, maar waarzonder je niet verder kunt.

De voorzitter van de Christe­lijke Mutualiteiten (CM), Luc Van Gorp, pleit voor een wet die euthanasie mogelijk maakt bij levensmoeheid, als antwoord op twee problemen: toenemende suïcidaliteit bij ouderen en de binnenkort onbetaalbare ouderenzorg. In dat schijnbaar logische voorstel zitten meerdere denkfouten.

Een eerste verwarring is het idee dat hulp bij zelfdoding leidt tot minder zelfdoding zonder hulp. De mensen die uit het leven stappen zonder anderen daarbij te betrekken zijn niet dezelfde mensen als zij die hulp bij zelfdoding wensen. Empirische gegevens uit onder meer de Amerikaanse staat Oregon, waar hulp bij zelfdoding wettelijk al langer kan, tonen geen daling in de zelfdodingscijfers, maar zelfs een lichte stijging: waar zelfdoding kan met hulp, is er ook een neiging tot meer – niet minder – zelfdoding zonder hulp.

Een wet of een regel is niet alleen een antwoord op een maatschappelijk probleem, maar kan ook voorbij dat probleem andere effecten uitlokken. Een fundamentelere denkfout in Van Gorps voorstel is het idee dat zo’n wet een cruciale oplossing kan bieden voor mensen die vinden zijn dat ze klaar zijn met het leven, en dat die wet alle anderen ongemoeid laat. Misschien zijn er wel degelijk mensen die (bijna) onverdeeld overtuigd zijn van een voltooid ­leven, maar de meesten onder ons worstelen levenslang met de zijns- en zinsvragen. “Mag ik er zijn?”, is een van de grote levenspijnen waarover mensen getuigen tijdens psychologische consultaties. Wie voldoende onvoorwaardelijke liefde meekreeg, staat veelal sterk: “Mijn plaats te midden van de anderen is verzekerd en ik moet daar niets voor terugdoen.”

Toch is die vraag voor velen een tere plek. Sommigen zoeken een leven lang bevestiging, niet zelden door zich dienstbaar op te stellen. Zonder een voldoende dik ‘kussentje in de rug’ van onvoorwaardelijke liefde, hebben we minder verweer tegen plagende, neerhalende gedachten, die bij velen opkomen als die vraag – “mag ik er zijn?” – opborrelt. Als we ouder worden, meer hulp nodig hebben en minder kunnen teruggeven, staan we snel trillend te midden van de anderen. Alleen al het bestaan van een euthanasiewet bij voltooid leven kan mensen die niet spontaan aan euthanasie dachten, naar een keuze voor de dood doen overhellen. Is dat een aanvaardbare prijs als neveneffect van een euthanasiewet bij levensmoeheid?

Van Gorp hamert op de cijfers van de toenemende vergrijzing en de “onmogelijke” opdracht om in de toekomst goede zorgen te verzekeren voor die bevolkingslaag. “Vandaaruit begint het debat”, zegt hij en dat is misschien wel zijn grootste denkfout. Hoewel hij die redenering herhaalt, fluit niemand hem daarop terug. Dat is verbijsterend, want een debat over leven en dood begint uiteraard bij ethische principes en niet bij cijfers. Beschaving is niet wat je je kunt veroorloven, maar waarzonder je niet verder kunt. Van Gorp had ook kunnen zeggen: “Onze indicatoren tonen aan dat dit een pittige klus wordt, maar het spreekt vanzelf dat we als maatschappij voor ieder van ons, ook wanneer we ziek, zwak of oud zijn, zullen blijven zorgen.”

Uiteraard houdt dat in dat we er de onzekerheid bijnemen over hoe we dat zullen klaarspelen, maar die onzekerheid is niet meer dan het principe zelf van het leven. Hoewel we in deze moderne tijden soms de illusie van controle hebben ontwikkeld, hebben we nooit de garantie dat de dingen goedkomen. De komende dertig jaar staan ons tal van maatschappelijke uitdagingen te wachten – met mogelijk ook nieuwe hulpmiddelen, zowel inzake werkkrachten als technologie – en alleen al om die reden kunnen we de cijfers van vandaag niet zomaar op 2054 toepassen.

Maar op een fundamenteler niveau toont de geschiedenis herhaaldelijk de grote veerkracht van mensen om aangepaste zorgvormen te bedenken, ook in de ergste crisissituaties. Het zijn die heldhaftige verhalen van mensen die in hachelijke situaties tegen wil en dank de beschavingswaarden hebben hooggehouden, die we graag herdenken, soms ook als tegenwicht voor sombere episodes uit onze geschiedenis. Het zijn die creatieve aanpassingen die de veerkracht van de volgende generaties voeden.

Het was dus nogal iets, dat voorstel van Van Gorp, een voorstel – om in de beenhouwersmetaforen te blijven – als een hakbijl, die, voorbij het probleem van de ouderenzorg, ook een ferme knauw geeft aan het vertrouwen in de beschaving en aan het geloof in de menselijke veerkracht.


Ne sous-estimons pas la résilience humaine

Le président des mutualités chrétiennes Flamandes propose une loi sur l’euthanasie pour les personnes ‘fatiguées de vivre’ ou ‘ayant une vie complétée’ face à l’augmentation des comportement suicidaires chez les plus âgées, et l’impasse du coût de la prise en charge de cette tranche d’âge dans les décennies à venir. Ariane Bazan pointe trois erreurs dans son raisonnement. D’abord, de façon générale, suicide assisté et suicide non-assisté ne se recouvrent pas, les personnes ayant recours à l’un ou à l’autre ne sont pas les mêmes. Ensuite, une loi proposant une euthanasie pour ‘vie accomplie’ peut générer de l’insécurité sur le droit à la vie chez certains, et spécifiquement dans une population âgée qui peut se sentir ‘coupable de vivre’, puisque nécessitant beaucoup de soin et ayant le sentiment d’avoir peu à proposer en retour. Finalement, M. Van Gorp insiste que ce sont les chiffres prévisionnels qui sont le point de départ d’une telle réflexion. Or, les questions de vie et de mort se discutent à partir de principes éthiques et non à partir de chiffres.