We lijken inderdaad af te stevenen op een rampzalige toekomst, schrijft Ariane Bazan. Maar dat hoeft niet einde verhaal te betekenen.
De Standaard, donderdag 27 juni 2024.
“De herinnering aan een oorlog gaat drie generaties mee, daarna komt er vaak een nieuwe oorlog”, zegt Arnon Grunberg in DS Letteren dit weekend. In België scoort Vlaams Belang als nooit tevoren. In Frankrijk ontbindt president Emmanuel Macron de Assemblée Génerale en tellen we af naar beslissende verkiezingen waarbij voor het eerst in de naoorlogse geschiedenis het extreemrechtse Rassemblement National (RN) een realistische gooi naar de macht doet. In Le Monde Diplomatique van deze maand staat een kaart van een geelbruin Europa waarbij in ongeveer elk land het cordon sanitaire rond extreemrechts het begeeft, niet alleen voor regeringsdeelname, maar ook rond het gedachtegoed, dat nu de denkwereld van velen binnendringt.
Het linkse volksfront, dat in Frankrijk in ijltempo werd opgericht, verwijst met Nouveau Front Populaire naar de naam van de coalitie van linkse partijen die in de jaren 30 het hoofd bood aan het fascistische gevaar. Ook de wereldsituatie polariseert. Zo houden mediadebatten rekening met de rol van Donald Trump alsof hij al opnieuw verkozen is. We voelen de hete adem van oorlog en rampspoed in de nek.
In de geschiedenis komt alles altijd terug en komt alles altijd op een andere manier terug – en tussen die beide vaststellingen ligt een smalle straat van hoop. De Franse filosoof Jacques Derrida maakt zo een verschil tussen avenir en futur. Le futur, zo schrijft hij, “is het voorspelbare, wat we nu in onze agenda voor de toekomst inschrijven”. L’avenir, daarentegen, is “het onvoorspelbare: het is wat ons overkomt, wat we niet hadden ingecalculeerd en toch gebeurt”.
Voorbij de theorie van de drie generaties is ook het nederig makende effect van de nazikampen aan het wegebben. Die ongeziene concentratie van ontmenselijkend en wreedaardig geweld op industriële schaal heeft velen van ons de maat doen nemen van de verschrikkingen waartoe mensen in staat waren – mensen van wie we aanvoelen dat ze niet zo verschillend zijn van ieder van ons.
Die verschrikking heeft ons zeker een halve eeuw tot bescheidenheid aangemaand, een bescheidenheid die ons ertoe kon brengen het hogere goed boven het eigenbelang te plaatsen. Met de slogan “nooit meer oorlog” voorop hebben we in sneltempo regulerende instellingen zoals de Verenigde Naties en de Europese Gemeenschap uit de grond gestampt. Er kwam gedurende zeventig jaren een mooie beschavingstijd, maar de kampen liggen nu drie generaties achter ons en we voelen het levensbelang van het gemeenschappelijke minder scherp. We trekken ons allemaal wat terug uit de groep, en we denken opnieuw: “Zo’n vaart zal het wel niet lopen.” Ook vanuit die logica bekeken moeten we misschien nogmaals het ergste vrezen.
Het lijkt er inderdaad op dat we op een voorspelbare manier op een vrij rampzalige toekomst afstevenen. Toch kun je dit doemverhaal ook vergelijken met het koorlied uit het stuk Zeven tegen Thebe, dat zich, gedragen door de fluitmuziek van de grote God Pan, als een geritsel razendsnel verspreidt, als een Tiktok-gerucht over de draden van een wereldnetwerk. Voor Eteocles, de koning van Thebe, is het geen eenvoudige taak om het hoofd koel te houden, want “de vijanden staan aan de zeven stadspoorten” en ze bedreigen “vrouwen en kinderen”, zingt het koor. Panisch vrezen de Thebanen dat ze weer tot slavernij gedwongen zullen worden, vervangen door barbaren, en dat het einde van de beschaving is ingeluid. Maar de wijze Aischylos legt Eteocles treffende woorden in de mond: “Laat je niet door Pan verleiden en houd op met dat gejammer. Doem- en schrikbeelden blijven beelden”, antwoordt hij aan het koor, “en vooralsnog gaan we niet dood van beelden.” Waarna Eteocles, poort na poort, uitdaging na uitdaging, krachtdadig de vijand verslaat.
Aan de zevende poort, waar zijn broer Polyneikes zal aanvallen, vat Eteocles zelf post. Beiden zijn de zonen van de incestueuze Oedipus en Eteocles weet dat als hij het tegen zijn broer opneemt, ze allebei zullen sterven: dat voorspelt de vloek die op hen rust. Maar zijn dood betekent meteen ook de zekerheid dat Thebe finaal gered zal worden. Aischylos wil geen eng pleidooi houden voor absolute zelfopoffering. Wel geeft hij ons de tijdloze boodschap dat wanneer rampspoed en paniek op de agenda komen, dat niet noodzakelijk einde verhaal hoeft te betekenen: mensen reageren niet alleen panisch, maar soms ook met een verbazende nuchterheid en daadkracht, en met een hernieuwde zin voor het gemeenschappelijke goed.
Quand sonne l’heure de la catastrophe, nous réagissons aussi avec discernement.
Trois générations nous séparent des camps de concentration. L’histoire montre qu’en trois générations nous perdons l’urgence du bien commun, l’urgence qui nous avait amené à la construction des grandes institutions après la seconde guerre mondiale, les Nations Unis et la Communauté Européenne entre autres. Or, même si nous avançons vers ce nouvel effondrement, Eschyle dans “Les Sept contre Thèbes” montre que l’histoire ne s’arrête pas là. Il met en scène Etéocle qui, contenu, intelligent, courageux, s’emploie d’abord à déconstruire efficacement la rumeur qui sème la panique, et ensuite à déployer une stratégie pour affronter une à une les sept portes, par où l’ennemi rentrera dans la ville. Il se place à la septième, avec certitude qu’il gagnera cette bataille, puisque l’oracle l’avait prédit, et en plaçant le bien commun avant son intérêt personnel.