Nadenken over Links

 

De eerste aanzet kwam er door de vraag van Yves Petry op 23.12.2016 in De Morgen. Zijn vraag naar visie is contradictoir met de vraag naar een kort en krachtig programma.
http://www.demorgen.be/…/dames-en-heren-van-links-mag-ik-b…/

 

Maar een paar elementen van een visie zouden kunnen zijn (in aanbouw):
(1) Wat mag ik hopen? Wat mag een mens hopen?
Dat is één van de ethische vragen van Kant. Als we het Verlichtingsideaal als te bereiken eindpunt beschouwen, veeleer dan als de horizont van ons ijveren, dan zijn we te ambitieus. Freud zei over de psychoanalyse: het beste wat er uit te hopen valt is dat je van je neurotische miserie af raakt om terug te vallen op het normale menselijke lijden. Dat geldt misschien voor het leven in het algemeen: als we kijken naar de geschiedenis van de mensheid – die ons toch wellicht het meest kan leren over de globale menselijke conditie – dan denk ik dat we blij mogen zijn met de volgende hoop: niet te veel miserie. Het ijkpunt zetten op het land van melk en honing, of op een conditie van het geluk, is teleurstelling, misnoegdheid en kwaadheid zaaien.
(2) Geweld is het gevolg van de menselijke conditie, en van de geschiedenis.
Wat de geschiedenis betreft, bestaat er geen andere mogelijke weg dan de volgende moeizame, arbeidsintensieve weg: onophoudelijk de ontstaansgeschiedenis herbekijken in het licht van de actualiteit. Wat zegt het nu over wat het vroeger moet geweest zijn? Wat zegt een zekere vorm van hartsgrondige haat voor het Westen over hoe het Westen is ervaren? In elk geval dat het beeld dat het Westen heeft over zichzelf, met inbegrip van over haar fouten en misdaden, niet zo werd beleefd door anderen. Wat zegt de aanhang voor extreemrechts en nazi-partijen over hoe scheef we de geschiedenis van de tweede wereldoorlog neerpenden?
In het bijzonder dat facet, dat moeite vraagt, onduidelijk verloopt, geen efficiënt uit te stippelen pad kan volgen, haten we als mensen. Laat ons met rust met het verleden, is de spontane reactie – maar het verleden laat ons niet met rust.

(3) We dienen de maat te nemen van het feit dat de menselijke conditie structureel onredelijk en transgressief is, maar daarbij nooit talmen te streven naar het Verlichtingsideaal.
Daar wees U zelf op: de instellingen, door het opdelen van instanties van macht (scheiding van kerk en staat als eerste instelling), zijn nodig om met mensen, in hun menselijke conditie – en dus structureel onredelijk en transgressief zijnde – toch een gemeenschap te kunnen vormen. Instellingen kanaliseren geweld, maar zijn daarom ook steeds in een metastabiel evenwicht met het incarneren van geweld. Instellingen zijn nodig, maar ook instellingen dienen onverflauwd zich aan die denkoefening te onderwerpen, het zich ondervragen over de eigen ontstaansgeschiedenis tegen het licht van de actualiteit, om langs de constructieve kant van het kantelpunt te blijven.
Ook dienen we elke maatregel te nemen tegen het licht van een onherleidbaar aandeel onredelijkheid en transgressie: mag deze nieuwe wet of deze nieuwe regeling doorgevoerd worden, wanneer we met zekerheid weten dat er een onherleidbare proportie misbruik zal zijn? Regelingen met nultolerantie op misbruik – ik denk aan o.a. kernenergie, genetische manipulatie en massaal psychotropengebruik – zijn niet gemaakt op de maat van de mens.

(4) We zijn als mensen nooit te reduceren tot het statuut van het slachtoffer (cf. Badiou), maar we kunnen pas leven dankzij een portie verzekerde onvoorwaardelijke bescherming (liefde).
We zijn noch het slachtoffer van het lijf waarmee we geboren worden (de hersenen, de neurotransmitters, de hormonen, de genen etc.) noch van de sociale context waarin we geboren werden (het neoliberaal kapitalisme, de meritocratie, het consumerisme etc.). We zijn dat niet omdat tussenin het biologische en het sociale, zich het niveau van het mentale bevindt: en dat niveau van het mentale bestaat uit wat een mens doet binnen de limieten van zijn onvrijheden, en die bewegingsruimte is haast nooit algeheel nihil. Het dient ook een ethisch uitgangspunt te zijn, want wie meent algeheel slachtoffer te zijn, verliest ook zijn stem: hij of zij is dan louter speelbal, i.e. object zonder stem, van de omstandigheden die hem of haar bepalen. Maar men vergeet meestal het andere deel van het verhaal erbij te vertellen. Ieder van ons kan pas leven, als die eerst, vooraf, a priori kon genieten van een portie onvoorwaardelijke liefde (of vertrouwen of steun of bescherming). Ieder van ons kan pas als subject zijn weg slaan in het leven, als die ‘fond de caisse’ er kwam van de ouders of van vervangfiguren, en voor zover die er kwam. Het eerste uitslaan van de vleugels doe je op basis van de a priori overtuiging dat je kàn vliegen, en die overtuiging dient gevoed te worden door de onvoorwaardelijke investering van een liefhebbende ander. Hetzelfde geldt voor een samenleving: deze is pas leefbaar als er een niveau van onvoorwaardelijke bescherming geboden wordt (in het bijzonder aan de structureel zwakkere groepen), pas dan kantelen we langs de helling van het leven. Het voorwaardelijk maken van allerlei sociale beschermingsmaatregelen, torpedeert die levensdynamiek. Het maakt mensen continu onzeker over en onveilig in hun bestaansrecht, en devitaliseert hun mogelijke bijdrage tot de groep. Ten derde en tenslotte, liefde kan alleen maar onvoorwaardelijk zijn (in het andere geval is het dus niet liefde, maar een contract), maar liefde is daarom niet onbegrensd: er is een structureel verschil tussen onvoorwaardelijk en ongelimiteerd. Onvoorwaardelijk betekent: er worden aan degene die ontvangt geen voorwaarden opgelegd; niet ongelimiteerd betekent: wat kan gegeven worden, kan binnen wat ik zelf kan geven. Het is belangrijk beide aspecten niet te verwarren en niet sociale bescherming voorwaardelijk te maken, als middel om om te gaan met de limieten (van de staatskas bv.) – bv. gezondheidszorg koppelen aan goede eet- of leefgewoontes. In dat geval haalt men elke slagkracht onderuit die men nog zou kunnen halen uit de weinige middelen die er nog zijn.