In Débat première konden Franstalige luisteraars maandag reageren op de politieke crisis. Velen waren verontwaardigd dat politici kibbelden over futiliteiten, terwijl burgers oplossingen eisen voor concrete problemen, zoals ecologie en armoede. De toenemende kloof tussen de politieke klasse en de burgerbevolking voedt een populisme, dat ook met de gele hesjes in Franstalig België concrete vormen aanneemt. Béatrice Delvaux zei: ‘Identiteit is een belangrijke zorg geworden voor politici die moeite hebben om zich op het traditionele politieke toneel te positioneren (…) ze hebben ondervonden dat het identitaire een goed onderwerp is omdat het inspeelt op de angsten van mensen (…) De N-VA voedt een klant door hem te laten verlangen naar iets waarvan hij niet weet dat hij ernaar verlangt.’
Die analyse klopt niet. Ze kan onder meer de regionale verschillen niet verklaren. Een identitair aanbod is er altijd. De vraag is waarom dat bijvoorbeeld meer succes heeft in Vlaanderen. Mochten er geen ‘cliënten’ zijn met identitaire verzuchtingen, dan had de N-VA geen wezenlijke basis gevonden. Met andere woorden: het Vlaams-nationalisme is niet louter een creatie van de media of politieke leiders, maar beantwoordt aan een bestaande mentale realiteit van niet weinig mensen in Vlaanderen. En wanneer die realiteit zich blijft opdringen, is het geen goed idee om ze te ontkennen.
De snelle opvolging van de psychodramamomenten van de voorbije dagen was in die zin uitermate boeiend. Zo benadrukten N-VA-kopstukken dat ‘de premier gevochten heeft voor zijn coalitie’ en pas van koers is veranderd nadat de andere Vlaamse partijen op tafel hadden geklopt. De uitdrukking die Theo Francken gebruikte, liet weinig aan de verbeelding over: de andere Vlaamse partijen hadden tien jaar frustratie opgekropt en die werd er vorige donderdag in de Kamer in één gulp uitgespuwd. Ook zag het er eerst naar uit dat de N-VA voor enkele zaken, zoals het budget, een wisselmeerderheid zou leveren. Maar in Terzake werd Bart De Wever plots kribbig en zei hij verbolgen dat Pieter De Crem (CD&V) ‘al telefoon had gekregen om onze ministers op te volgen’ toen de N-VA nog een regeringscrisis probeerde te vermijden met het voorstel van een onthouding.
Merk op dat Franstaligen hier niet aan bod komen, of, paradoxaal genoeg, bijna troostend: misschien had premier Charles Michel (MR) nog het meest begrip voor de N-VA. In het bijzonder tussen de N-VA en de CD&V is het water erg diep. Ooit waren zij kartelbroeders, nu heeft de ene de andere verraden. Dat is het heersende gevoel.
Het Vlaams-nationalisme heeft met andere woorden helemaal niets met Franstaligen te maken. Zoals ik al eerder schreef, is mijn hypothese dat het zijn historische wortels vindt in een bloederige verscheurdheid tussen Vlamingen onderling (DS 13 september). Wat in de recentere geschiedenis tussen Vlamingen van eenzelfde dorp, straat, familie is gebeurd, sneed soms zo diep dat de druk om te splitsen sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog op de Vlaamse politieke klasse heeft gewogen. Wanneer het nationalisme zich afzet tegen Franstaligen of vreemdelingen, probeert het eigenlijk steeds opnieuw een interne verscheurdheid te lijmen door een verbond tegen een gemeenschappelijke vijand. En wanneer dat lijmen niet lukt, ‘gulpt’ ook het verongelijkte gevoel er in één straal uit.
Maar Béatrice Delvaux had ook gelijk, het gevaar is een totaal onbegrip van ‘de straat’ voor de bekommernissen van ‘de politiek’. Het zou redelijker zijn om oude koeien in de sloot te laten, en met volle aandacht de ecologische en armoedeproblemen te lijf te gaan. Maar de condition humaine komt met een prijs, onder meer dat algehele redelijkheid niet afdwingbaar is, ook niet – vaak nét niet – wanneer dat cruciaal zou zijn. De redelijkste uitweg is dan paradoxaal genoeg om je sober te onthouden van elk snel begrip of elke oppervlakkige uitleg. Daardoor is het niet nodig mensen als zotten of monsters weg te zetten om zin te geven aan een onbegrepen psychodrama en blijft het idee behouden dat er wel een verklaring is, ook al vat je die niet. Zo’n houding is in haar essentie een motie van vertrouwen.
Zo’n vertrouwen is cruciaal wanneer basisprincipes op het spel staan. Het ‘ik ga naar Marrakech’ van premier Michel had de bindende waarde van een woord dat staat voor een handeling. De vraag was dan ook of er genoeg vertrouwen was om het ethische principe van het gegeven woord boven andere belangen te laten gelden. Net zoals je een handeling niet ongedaan kan maken, kan je dat soort woord niet ontkennen en dus was de inzet hier, voorbij het woord, de daadkracht van ons land in internationale besprekingen.