https://www.standaard.be/cnt/dmf20200422_04931515
Deel één van de coronacrisis hebben we niet goed aangepakt. Het gebrek aan voorzienigheid was erg kwalijk. Waarschuwingen over de reële mogelijkheid van epidemieën van het coronatype bestonden al langer. Het is onthutsend dat het ministerie van Gezondheid toch zo onvoorbereid bleek. Ze had zelfs de strategische reserve van mondmaskers laten vernietigen zonder dat er zicht was op een nieuwe stock. Het duurde ook te lang voor we grootschalig konden testen.
Ook de ethische hoogmoed was laakbaar. Open VLD-voorzitster Gwendolyn Rutten vatte die treffend samen in De afspraak op vrijdag van 27 maart: ‘In het begin zei men: “Het zijn oudere mensen, de meest kwetsbaren die getroffen gaan worden.” Ondertussen weten we dat er ook jongere, perfect gezonde mensen kunnen sterven of toch heel erg afzien.’ Met andere woorden: zolang wij, jonge leeuwen, niet in gevaar zijn, is er geen reden om alarm te slaan. Opmerkelijk genoeg heeft niemand van de aanwezigen haar daarop aangesproken.
De burgerklasse, die er sociaal en financieel het best bij zit, heeft zeer goed voor zichzelf gezorgd: nooit zijn we in de gevarenzone geraakt. De ziekenhuissystemen konden het aan en de bezetting van intensievezorgbedden (circa 1.300) is steeds goed onder de maximale capaciteit (circa 1.900) gebleven. We hebben de danteske taferelen uit Italië en Spanje inderdaad vermeden.
Pas toen dat duidelijk werd, kon de leeuwenklasse weer ademhalen. We keken om ons heen, en merkten de ‘hel’ in een aantal woonzorgcentra op. Pas dan hebben we ook daar, zij het met epische lompheid, actie ondernomen. Beschaving is nooit verworven: we denken eerst – en soms alleen – aan onszelf. Onmondigen kunnen aan tafel schuiven wanneer we verzadigd, en vooral gesust, zijn. Wijzelf in ons stemgedrag, en ook dus onze politici, lijken dit ethische bodemniveau moeilijk te kunnen overstijgen. Maar aangezien het dus zo gegaan is, was een strenge lockdown de enige optie met, in een volgende fase, de meest gedisciplineerde afbouw van die quarantaine.
Dat sommigen beweren dat de gevolgen van de lockdown erger zijn dan het virus, is ronduit verbijsterend. Dat is nochtans de boodschap van welzijnseconoom Paul Frijters in deze krant (DS 18 april) en van collega’s Damiaan Denys (DS 28 maart) en Mattias Desmet. Is het niet paradoxaal dat net zij die expliciet kritiek uiten op de ‘consumering, globalisering, mediatisering, individualisering en technocratisering’ zich achter cynische economische voorstellen scharen?
Als we het virus nu vrij spel geven, zullen ziekenhuissystemen waarschijnlijk wel ineenstorten. Dan laten we ouderen en zieken stikken, en maken we een menselijk afscheid onmogelijk. De opflakkeringen kunnen leiden tot ondraaglijke situaties buiten de grenzen van de beschaving, waarbij we geliefden niet de juiste zorg en geen medisch comfort kunnen bieden, en hen niet mogen begeleiden in een zeer beangstigende dood; waarbij we zorgenden, die zichzelf overtreffen in weerwil van hun eigen veiligheid en gezondheid, in de steek laten.
Hoe kunnen we denken dat in zo’n traumatiserende sfeer, het werk, de school of de sociale interacties zouden hervatten met ongeveer dezelfde kracht of hetzelfde gemoed als nu? Vergeten we dan niet dat de dood ook, en vooral, de mensen die niet sterven diep raakt? Wanneer we een constructieve rol in de gemeenschap willen opnemen, proberen goed te doen of onszelf te overtreffen, dan is het omdat we geloven in een gezamenlijk project. Maar dat vertrouwen – zowel in de liefde als in het leven – kan alleen op onvoorwaardelijkheid steunen.
In deze crisis betekent zo’n vertrouwen dat we ervan uit kunnen gaan dat wanneer wij of onze geliefden ziek worden, anderen alles uit de kast zullen halen om ons te redden, hoe oud, gehavend of ‘niet-prioritair’ we ook zijn. Zoals Ilja Leonard Pfeijffer treffend zegt in zijn ‘Bericht uit Genua’: ‘Ik wil dat heel de wereld binnenblijft om mijn ouders te beschermen’ (DS 18 april). Of, in economische termen: de onvoorwaardelijke zorg voor anderen – lees: wat die ook kost – is de prijs voor het vertrouwen. Zodra een bedrag aan een leven wordt gehecht, ontstaat een voorwaarde op het recht op leven, met name: onder die kosten blijven. Toch is die prijs steeds een rekenfout. Wat in dat saldo niet wordt meegerekend, is het verlies in vertrouwen van de hele groep. En dat verlies weegt door, ook economisch. Want het is nonsens dat je zonder onvoorwaardelijkheid kunt blijven rekenen op dezelfde investering van de groep.
Het verlies van vertrouwen weegt op de gezamenlijke animo en kan fataal zijn voor het draagvlak voor een gezamenlijk project. Omgekeerd kunnen weinig ethische richtlijnen mensen zo krachtig tot het beste van zichzelf uitdagen als de onvoorwaardelijke investering in elk leven. Soldaten die gevaarlijke, soms heroïsche opdrachten hebben aanvaard, steunden op de zekerheid dat kameraden hen nooit aan hun lot zouden overlaten. Weinig collectieve belevingen zijn potentieel zo dragend en vitaliserend voor het maatschappelijke leven als het ordewoord ‘leave no one behind’.