Bazan, A. (2018). Abortus blijft beter in de strafwet. De Waalse Kroniek. De Standaard, 17.05.2018, p. 40. Abortus
Abortus is in ons land gedepenaliseerd maar nog niet uit het strafwetboek gehaald. In Franstalig België wordt heftig gedebatteerd om abortus ook helemaal uit het strafwetboek te halen en het een statuut van een medische ingreep te geven (dS Avond 3 mei). De depenalisering van abortus vind ik in alle opzichten een vooruitgang. Het is een emancipatie voor de vrouw: de wet geeft haar het hoogste en laatste woord over haar lichaam. Het is ook een winst voor het leven: in landen met een vooruitstrevende wet zijn er niet meer gevallen van abortus, maar het gaat er wel een stuk veiliger aan toe. Maar abortus uit de strafwet halen? Dat vind ik geen goed idee.
Laat me eerst verduidelijken dat het een symbolische verandering zou zijn, die de toegangsvoorwaarden niet verbreedt. Mijn verzet is geenszins op de praktijk gericht: niets in mij wenst te lobbyen voor een verstrenging van de abortusmogelijkheden – sterker, wie op redelijke basis de noodzaak van een verbreding van de voorwaarden zou verdedigen, vindt in mij een geïnteresseerd oor. Maar het is tegelijk belangrijk te erkennen dat veel vrouwen abortus niet louter als een medische ingreep ervaren, maar dat de keuze mentaal soms inderdaad als een overtreding aanvoelt.
In de consultatieruimte getuigen sommige vrouwen – en soms ook de partners – van een stuk vertwijfeling of wroeging. Wat we weleens horen, is dat sommige vrouwen zich elk jaar de datum van hun abortus herinneren en rond die periode een stukje in de rouw gaan. Als de verdeeldheid onbewust blijft, kunnen ook symptomen opduiken die met die innerlijke strijd verband lijken te houden, zoals onbewuste verwijten tegenover de partner of tegenover het kind (‘was die eerste maar blijven leven’).
De structuur van de wet, zoals die nu is, is het best op die complexiteit afgestemd: het overtredingskarakter wordt erin aangegeven, maar als maatschappij hebben we besloten dat abortus onder bepaalde omstandigheden mogelijk moet zijn en hebben we dit hard gemaakt in de wet. Ik denk dat deze symbolische boodschap de grootste steun biedt: als groep erkennen we de niet-banale aard van de ingreep, maar hebben we op een doordachte manier bepaald dat die op een veilige, door de gemeenschap gedragen manier kan gebeuren. Door abortus te schrappen uit de strafwet zullen sommige vrouwen niet minder in een tweestrijd zitten, zij zullen er alleen komen in te staan. Want de groep heeft dan inderdaad beslist dat abortus een medische ingreep als een andere is.
Zo’n gelijkstelling is mogelijk op een scheve redenering gebaseerd. Als je de logica doortrekt, wordt het bijvoorbeeld vreemd dat je meer om een abortus zou malen dan om een andere chirurgie. Het zou dan niet vanzelfsprekend zijn om abortus te weigeren, wanneer je weet dat je kind met een ziekte of handicap zou geboren worden – en al zeker niet wanneer de sociale zekerheid daarvoor moet opdraaien. Ethicus Etienne Vermeersch maakte geen verschil tussen een foliumzuurbehandeling ter voorkoming van spina bifida en een abortus ter voorkoming van een kind met een downsyndroom.
Wanneer beide ‘behandelingen’ niet wezenlijk van elkaar verschillen, is een abortus weigeren geheel toe te schrijven op het conto van de onredelijkheid van de vrouw. Vreemd genoeg zit in die logica de paradox vervat dat vrouwen dan opnieuw niet beschermd worden tegen maatschappelijke druk rond beslissingen waarin zij het hoogste en laatste woord moeten voeren.
Het is opmerkelijk hoe actuele feministische strijden zich veelal richten op symbolische dimensies, zoals in dit debat of als het bijvoorbeeld gaat over inclusief taalgebruik. Nochtans blijven er systematische praktijken bestaan die rechtstreeks het lijf schenden, zoals genitale verminkingen en kindhuwelijken, maar ook te snel knippen bij bevallingen en de makkelijke medische keuze voor hysterectomie (ook wanneer het behoud van de baarmoeder niet levensbedreigend is). Zulke praktijken zijn schrijnend, omdat de vrouwelijke genitaliën niet alleen voortplantingsorganen zijn, maar ook plezierorganen. Een met hysterectomie vergelijkbare ingreep bij mannen lijkt compleet ondenkbaar, ook al is ‘het gezin compleet’.
De paradox is dat wie in zijn fysieke intimiteit geschaad werd, niet vlot overgaat tot verbale opstand, terwijl die aantastingen ‘in het vlees’ vaak een leven lang kwalijke gevolgen hebben. Stem geven aan dit protest van ‘het zwijgzame leed’, en daarbij de taboes rond (vrouwelijke) plezierbeleving doorbreken, daar moet het feminisme in de eerste plaats over gaan.