De wereld zal misschien toch gered worden, en wel vrouwen

Er is dan toch een straaltje hoop dat we de klimaatcrisis kunnen bezweren, schrijft Ariane Bazan. Vrouwen nemen daarin het voortouw.

Donderdag 7 december 2023 om 03:00

De wereld zal misschien toch gered worden, en wel vrouwen

Ik ben niet optimistisch van aard. Als ik in een ondergronds metrostation sta, dan denk ik weleens: over tien jaar – na de verwoestingen door crisissen en oorlogen – is dit een verlaten plek, of een schuilplaats voor groepjes overlevenden. Om maar te zeggen. De wereld en haar stoet aan doemscenario’s helpen uiteraard niet. En toch sloeg dit weekend mijn hart over.

Op de Franse publieke radiozender France Culture ging zondag de Franse advocate en oud-Europarlementslid ­Corinne Lepage over de klimaatzaak in debat met de journalist Brice Couturier. Op zowat hetzelfde ogenblik kruisten de ministers Tinne Van der Straeten (Groen) en Zuhal Demir (N-VA) in De ­zevende dag de degens over hetzelfde thema. Er waren opvallende gelijkenissen tussen beide debatten. Lepage en Van der Straeten, beiden juristen, klonken sober en feitelijk: vorig jaar werd er voor het eerst meer geïnvesteerd in hernieuwbare dan in fossiele energie en dankzij technologische ontwikkelingen kan en moet dat ritme nog omhoog. Plots had ik het gevoel dat er wellicht meer toekomst mogelijk was dan ik tot dan dacht. Bij deze dames geen grootspraak – ‘Beperking tot 2 graden opwarming!’ – maar nuchter realisme: ‘Wat ook onze horizont wordt, elke tiende van een graad minder dat we kunnen halen, moeten we halen.’

Uiteraard kwam telkens het klassieke tegenargument, zowel van Couturier als van Demir: ‘Met preken over het einde van de wereld vind je geen gehoor bij mensen die moeite hebben om het einde van de maand te halen.’ Van der ­Straeten gaf aan dat het Engie-akkoord niet leidt tot een verhoging van de factuur voor de gebruiker. Toen Demir ­honend repliceerde dat ze daar niets van geloofde, zei Van der Straeten rustig: ‘Het gaat hier niet over geloof, maar over feiten.’ Lepage gaf dan weer voorbeelden van concrete duurzame ingrepen die de belastingbetaler eerder kosten zullen besparen dan opleveren, zoals systematisch renovatie en recyclage verkiezen boven nieuwbouw of wegwerpproductie, in het bijzonder voor staatsinfrastructuur.

In beide debatten viel ook deze dooddoener: ‘Zelfs al zouden we al onze CO₂-doelstellingen halen, wij met België/Europa zijn maar een druppel op een hete plaat.’ En ook: ‘Hadden de groenen de verdere uitbouw van de kerncentrales niet vertraagd, dan stonden we al verder.’ Daarop kwam deze rustige repliek van Lepage: ‘Laten we voor ogen houden dat wereldwijd de kerncentrales hooguit 10 procent van de wereldenergieproductie kunnen opvangen. De duurzame oplossing is hernieuwbare energie.’ En mee dankzij Van der Straeten zijn de windmolenparken op zee er gekomen en wordt onze technologie ver buiten België, tot in de VS, geëxporteerd – het effect daarvan zal nog lang na haar aanhouden.

De veranderingen die we door intelligent werk verwezenlijken, blijven doorwerken. Dat is meteen deel van het antwoord op het schrikbeeld dat Couturier en Demir ophingen: dat te snelle klimaatmaatregelen extremisme in de hand werken. Bij polarisering slaan onze gedachten op hol, gaan we aan de haal met doembeelden en blijven we verregaand ongevoelig voor feiten zoals compensatiemaatregelen, of een beleid dat rekening houdt met het draagvermogen van mensen. Zolang de berichtgeving over de toestand van onze planeet grimmig blijft, zullen minder klimaatmaatregelen niet leiden tot minder extremisme, want het gevoel van mensen wordt meer bepaald door hun perspectieven dan door hun realiteit. En zolang we geen maatregelen nemen, kan die berichtgeving uiteraard alleen maar grimmig blijven. Als we met berichtgeving hoogoplopende gevoelens moeilijk bedaard krijgen, zullen we ons dan maar van grootspraak onthouden en proberen met concreet werk zo veel mogelijk in de realiteit te veranderen, lijkt het uitgangspunt van Lepage en Van der Straeten te zijn.

Toen daarna mijn oog viel op het ­interview met datawetenschapster Hannah Ritchie in deze krant(DS 2 december), voelde ik voor het eerst sinds lang weer hoop. Ritchie toonde aan dat de vele al genomen maatregelen de gevolgen van de klimaatopwarming tegen de eerste voorspellingen inwel degelijk verzachten, en dat we misschien toch het doemscenario van een beschavingsramp kunnen afwenden. Dat hebben we ongetwijfeld te danken aan de kordate, verstandige en evenwichtige ingrepen van enkelingen die roem noch bijval najagen. Het valt me op dat het veelal over vrouwen gaat – iets wat me sterk raakt. Ook mijn grootmoeder, Jeanne Dollé, had haar sissend onheilspellende – in de oorlog foute – man, toegesproken met ‘hou toch op met je gezever’. En met kleine, onopvallende ingrepen had ze een radicaal inzichte­lijke invloed op haar kinderen, een ­invloed die lang na haar blijft door­werken. Sommigen onder ons zijn als moderne Antigones, die met hun individuele handelen ons collectieve lot veranderen. Dat die vrouwen steeds vaker het woord kunnen nemen en op maatschappelijk belangrijke plaatsen terechtkomen, is een verwezenlijking van onze tijd.

Eerst moet het geweld stoppen, dan pas kunnen we ons om de waarheid bekommeren

Wie niet rechtstreeks betrokken is in het conflict in het Midden-Oosten, moet vooral kalm en nuchter blijven, schrijft Ariane Bazan. Sophocles reikt ons daartoe handvatten aan in de persoon van Antigone, de dochter van Oedipus.
Ariane Bazan
Donderdag 9 november 2023 om 03:00

https://www.standaard.be/cnt/dmf20231108_96510365

Laios, de koning van Thebe in het Oude Griekenland, verkracht een jongen die aan hem was toevertrouwd. Die jongeling hangt zichzelf uit schaamte op, waarna zijn vader de vloek van Apollo afroept over Laios en zijn nakomelingen. Wanneer die, ongerust over die vloek, het orakel van Delphi raadpleegt, zegt de hogepriesteres: ‘Als uit jouw verbintenis met koningin Iocaste een mannelijke erfgenaam wordt geboren, zal hij zijn vader doden en zijn moeder huwen.’ Laios stoot daarom de zoon af die kort daarop wordt geboren en die dan, dankzij een herder, door het koningspaar van Korinthe wordt opgevoed. Oedipus, zo heet het kind, groeit op tot een trotse jongeman en hij krijgt tijdens een ruzie te horen dat hij een bastaardzoon is. Wanneer hij daarop het orakel raadpleegt, hoort hij dezelfde voorspelling: ‘Je zult je vader doden en je moeder huwen.’ Op zijn terugreis van Delphi kruist hij een oude man. Geen van beiden wil opzijgaan om de ander door te laten en Oedipus slaat de oude man dood. Zwervend komt hij zo aan de toegangspoort van Thebe, die sinds de dood van Laios wordt afgeschermd door een sfinx die aan iedereen die binnen wil een raadsel oplegt. Oedipus kan zonder verpinken antwoorden en verlost de stad. Als beloning mag hij koningin Iocaste huwen. Maar de pest treft Thebe en het orakel geeft aan dat Oedipus de moordenaar van koning Laios moet vinden. Het onderzoek maakt snel duidelijk dat hij zelf de man is die Laios, zijn vader, heeft vermoord en dat hij zijn moeder heeft gehuwd. Het orakel heeft zich voltrokken. Iocaste hangt zich op en Oedipus steekt zich de ogen uit. Het geweld ketst naar de volgende generatie en de twee zonen van Oedipus doden elkaar in een machtsstrijd. Het is pas Oedipus’ dochter, Antigone, die de machtswellust radicaal een halt toeroept en de kant van de beschaving kiest. Zij geeft de broer, die onbegraven moest blijven, alsnog een graf en moet die daad met haar leven bekopen.

In de dodelijke strijd tussen Israël en Hamas zoeken we manieren om de aanvallen al dan niet tegenover elkaar te stellen. We zijn het er snel over eens dat de brutale aanvallen van beide kampen ondraaglijk, onmenselijk en laakbaar zijn. De ‘maar’ die daarop vaak volgt en die Ignaas Devisch (DS 24 oktober) terecht hekelt, is een ‘maar’ die aangeeft hoe we toch een onderscheid willen maken. ‘Maar’ het Palestijnse volk wordt al generaties onmenselijk gebrutaliseerd en dat vormt een voedingsbodem van haat waaruit Hamas kan blijven putten. ‘Maar’ het Israëlische leger heeft hogere ethische standaarden omdat het geen menselijke schild inzet en enigszins burgerslachtoffers probeert te vermijden. We zien dat het effect van zo’n ‘maar’, los van het waarheidsgehalte, telkens olie op het vuur is voor het andere kamp. Zich onthouden van ‘maar’ is daarom soms op zich een daad van vrede. Dat vergt inspanningen, omdat we het net als onze plicht zien om aan te klagen. Er zijn ook altijd, en terecht, betrokken mensen die getuigen en aanklagen. Daarom heeft wie in een gepolariseerd conflict net iets minder emotioneel betrokken is, de plicht om nuchter en kalm te blijven. Niet omdat we geen standpunt hebben, niet omdat we de strijd voor de waarheid opgeven, maar omdat voor alles het geweld moet stoppen – omdat geweld dat geweld uitlokt, ook de zaak voor de waarheid doet verzinken.

Lees ook
Waarom de Holocaust een politiek wapen blijft in het Midden-Oosten

In de familielijn van Laios deint het geweld doorheen de generaties. Oedipus, die verminkt werd en ter dood opgehangen, put hoogmoed uit die vernedering. Hij duldt niet dat iemand in zijn weg staat, laat zich niet door het orakel hinderen en lost onvervaard het raadsel van de sfinx op. Die helderziendheid is de andere zijde van zijn verblinding voor zijn geschiedenis: Oedipus kan niet de maat nemen van de ‘banale’ menselijke angst die zijn vader ertoe bracht hem af te stoten. Integendeel, hij put trots uit zijn uitzonderingspositie. Precies door die verblinding, die zijn wortels heeft in geweld, herhaalt zich de cyclus van dood en incest. Dat dit verhaal geen verdoemenis wordt – wij, mensen, zijn verloren omdat we de grenzen tarten van waar de waarheid nog effect heeft – is alleen aan Antigone te danken. Niet haar pleidooien, maar haar bescheiden handelen – haar minzaam begeleiden van haar schuldige vader, en haar kordate maar radicale keuze voor de beschaving – stopt de geweldspiraal in haar afstammingslijn. Sophocles, die er niet van verdacht kan worden om met die parabel partij te trekken voor het Joodse volk, of voor de Palestijnse zaak, reikt over de millennia heen handvatten voor de zaak van alle mensen.

Ariane Bazan is hoogleraar klinische psychologie en psychopathologie (ULB en Université de Lorraine). Haar column verschijnt vierwekelijks op donderdag.

Achter termen als ‘collaboratie’ en ‘misbruik’ schuilt het verhaal van nog ne mens, en nog ne mens, en nog ne mens

Als we ons met oud zeer bezighouden, moeten we het zeer precies benoemen, schrijft Ariane Bazan. Anders wordt het trauma wel geschiedenis, maar geen verleden.

Donderdag 12 oktober 2023 om 03:00

https://www.standaard.be/cnt/dmf20231011_96138202

‘Alles ongedaan maken tot aan mijn twaalfde – of heel mijn leven, alles ongedaan maken tot aan het begin. Met een schone lei beginnen. Ik moet boeten voor andermans zonden, voor de zonden van mijn grootvader.’

Ik ontmoet Hervé in het psychiatrisch centrum. Zijn grootvader kwam verwoest uit de loopgraven, maakte kinderen, misbruikte zijn dochters en schoot zichzelf tenslotte een kogel door het hoofd. Hervé had tot zijn vijftiende met zijn ouders en zijn halfbroer ­samengewoond. Die halfbroer was de zoon van zijn moeder en haar vader – zijn grootvader, dus.

Hervé zelf kreeg geregeld gewelddadige gedachten en om die af te wenden hielp het hem om op dat ogenblik achteruit te lopen. Hij dwong zo ook anderen om achteruit te lopen. Toen hij op een dag een koe uit de stal verwoed achteruit duwde, werd hij voor het eerst in het psychiatrisch centrum opgenomen.

Seksueel trauma was een terugkerend thema in de gesprekken met die patiënten, vaak historisch verbonden met de oorlogen of met de kerk, niet zelden met beide. Het toeval wil dat beide thema’s zich de laatste weken op de Vlaamse televisie opdringen met de documentairereeks Godvergeten en met de verfilming van Wil, de roman van Jeroen Olyslaegers.

Wat had je zelf gedaan in die situatie? Dat zou de centrale vraag van de film zijn, ook al omdat we weer voor grote dilemma’s staan, en dat onze toekomst van onze keuzes afhangt. We denken dat we, als het echt moet, grotendeels redelijk kunnen zijn. Dat we voorrang kunnen geven aan oplossingsgericht denken en in het licht van groot onheil, zoals een klimaatcrisis, klaarstaan om die oplossingen in groten getale aan te hangen – al was het maar omdat het onze enige uitweg is. Als de wereld in brand staat, is het niet het moment om oude koeien uit de gracht te halen en zelf een vuurtje op te poken over die oude kwesties.

Maar dat is nu net wat mensen wél doen. We moeten een planetair klimaatbeleid uitbouwen en het brandt tussen Rusland en Oekraïne, tussen Hamas en Israël, en op nog veel andere plaatsen. We moeten met België klimaatdoelstellingen en sociale doelstellingen halen, maar we kibbelen over wie de eerste of de echte racist is. Zelfs met vuurhaarden vlak bij huis, kunnen we het niet laten om een boompje op te zetten over ‘oude kwesties’.

Wie die tegenstelling wil vatten, moet zowel de film als de documentairereeks bekijken. ‘Achteraf werd er zo veel mogelijk gezwegen en is de dag van gisteren direct geschiedenis’, is de slotsom van Wil. Mensen die rauw geweld hebben gezien, aangedaan of ondergaan, ‘moeten voort met hun levens’. Ze stappen uit de ene scène van de geschiedenis zonder meer naar de volgende, omdat ze op dat ogenblik ‘niet anders kunnen’.

Dat is nu net de manier waarop een trauma geschiedenis wordt zonder ver-leden te worden. Er viel aan die oerscènes eigenlijk nog veel te lijden, maar de pijnlijke verwerking wordt uitgesteld, naar later in het leven, of naar latere generaties. Die worden dan ‘het kind van de rekening’, de rekening van Olyslaegers levensvraag, die ook die is van Hervé, die van de Godvergeten-kinderen en van zo veel andere mensen: wiens rekening betaal ik en tegen welke prijs?

Om die rekening te verzachten is ‘het enige tegengif waarheidsspreken’, zoals psychiater Peter Adriaenssens het stelt: ‘We moeten de dingen durven te benoemen.’ Hij doelt op de feiten van kindermisbruik in de kerk, maar dat geldt voor elk onverwerkt trauma dat ons bij de lurven grijpt wanneer we aan de toekomst willen bouwen. Het komt eropaan de dingen te zeggen zoals ze waren, de beelden te hernemen waar we ze gelaten hadden, toen wij, of onze voorgangers, die scène uitstapten.

Dát is de eigenlijke inzet van de film, niet zozeer de gewetensvraag. Net zoals ‘misbruik’ is ‘collaboratie’ een term die veel ladingen kan dekken, daarom is het van wezenlijk belang de dingen prozaïsch te benoemen. In die zin is de film gedurfder dan de documentaire, ook omdat de fictievorm dat mogelijk maakt. De ongewoon harde beelden maken mee dat de film in zijn opzet slaagt: veel burgers waren schuldig aan collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog, heel wat kerklieden hebben (kleine) kinderen verkracht en misbruikt, maar waarheidsspreken betekent dat we die termen getrouw aan de feiten ontvouwen. Zoals Rik Devillé zou zeggen, we moeten het verhaal vertellen van ‘nog ne mens’ en ‘nog ne mens’ en ‘nog ne mens’. We hebben dringendere dingen te regelen dan dat, en net daarom moeten we ons heel precies met oud zeer bezighouden.

Résumé en Français : A coté du documentaire ‘Les abandonnés de Dieu’, un film Belge ‘Wil’ d’après le roman éponyme de l’auteur Flamand Jeroen Olyslaeghers fait en ce moment un tabac. Ce film raconte l’histoire de Wilfried, un agent de police à Anvers pendant la seconde guerre mondiale et censé aider les nazis à faire des razzias pour embarquer les Juifs. Wil, de son petit nom, est déchiré entre pressions du côté de la collaboration et du côté de la résistance et est témoin de violences sans nom. En fin du film, il dit: ‘Et après nous nous sommes tous tus, et hier est rentré directement dans l’histoire’. Quand nous passons d’une scène à l’autre, la scène d’hier rentre dans l’histoire sans devenir du passé. Pour que l’histoire passe, il s’agit de raconter les faits de façon prosaïque et précise, et ce histoire par histoire. 

Geweld dat generaties lang blijft nazinderen

Als we ons met oud zeer bezighouden, moeten we het zeer precies benoemen, schrijft Ariane Bazan. Anders wordt het trauma wel geschiedenis, maar geen verleden.

Donderdag 12 oktober 2023 om 03:00

https://www.standaard.be/cnt/dmf20231011_96138202

Rauwe levens spreken de rauwe waarheid, zo blijkt ook uit de documentaire Godvergeten. Ik bleef verstomd achter, door wat gezegd wordt, maar ook door de afgebroken zinnen. Verschillende elementen geven de documentaire een belangrijke, potentieel heilzame waarde. Enerzijds hebben de makers het gewicht van het woord van de getuigen streng bewaakt en niet geprobeerd een vorm van antwoord – laat staan van ‘wederwoord’ te bieden. Door de eenvoud van dat concept nemen die getuigenissen alle mentale ruimte in en kunnen de woorden, en de stiltes, nagalmen. Pas daardoor nemen we soms de maat van de gruwel. Anderzijds hebben de reportagemakers, de juridische anonimiteitsplicht respecterend, toch verregaand geprobeerd de feiten in hun prozaïsche feitelijkheid vast te leggen, met datum, plaatsnaam, profielen en foto’s.

Psychisch trauma ontstaat wanneer ons iets overkomt dat we niet kunnen vatten, omdat we te jong zijn of te weinig voorbereid, of omdat de gebeurtenissen te ontzettend zijn. Trauma heeft als gevolg dat de situatie niet voorbijgaat, geen ver-leden wordt. We blijven lijden. Maar door de feiten op te tekenen, de gebeurtenissen op een tijdlijn vast te pinnen, proberen de makers en getuigen ze te bemeesteren.

De documentaire opent een denkruimte over waar het hier precies om gaat. Zo kan het onbelangrijk lijken precies te weten hoe erg iets was, zolang we maar beseffen dat het zeer erg was. Dat klopt niet. Als we alle geweld op een hoopje gooien, voegen we eigenlijk geweld toe aan geweld.

Ik bleef haken aan twee schokkende elementen: de wreedheid die we moeten vermoeden wanneer het seksuele misbruik leidt tot verminking van de geslachtsdelen, en de verregaande gevoelens van straffeloosheid en almacht, als een verkrachting zich bijvoorbeeld op een altaar afspeelt.

Er bestaan gradaties van geweld en die gaan van de ‘banale’ situatie waarbij we een ander aandoen wat we zelf niet wensen te ondergaan, tot het overtreden van de beschavingswaarden. Die fundamentele waarden zijn het broederschap en het incestverbod. Het eerste houdt in dat we de medemens als doel en niet als middel behandelen: dat is het horizontale draagvlak. Het tweede is het respect voor de opeenvolging van de generaties. Dat respect voor de historische volgorde vormt de verticale as. Zelfs binnen het overtreden van die grondende waarden bestaan er nog verschillende trappen van geweld. Zo mocht een meester een slaaf door zijn gebruik ook in lijf en leden vernietigen. Toen slavernij voor lijfeigenschap werd ingeruild, was er een soort ‘vooruitgang’: een heer mocht zijn lijfeigene wel ‘gebruiken’ maar niet langer straffeloos verminken of kwetsen. In Godvergeten leggen de getuigen sober en efficiënt bloot hoe het seksuele misbruik op de meest rauwe manier die funderende beschavingsgeboden overtreedt.

De geschiedenis van de mensheid is doortrokken van zware beschavingstrauma’s, soms min of meer afgebakend in tijd en ruimte, soms als systeem, zoals bij slavernij of kolonisering. Dat soort trauma ondergaat een massale schaalvergroting. Niet alleen de betrokkenen zelf, in het oog van die storm, maar ook familie, vrienden, zwijgende toekijkers, mogelijke medeplichtigen en onwetende omstanders worden, in het bijzonder in een achterafbeweging, mee getekend door de aanhoorde, geziene of vermoede gruwel. Net zoals kinderen, kleinkinderen of mensen die niet mee op de scène stonden, getekend worden door afgeleide, geconstrueerde of ingebeelde gruwel. Allemaal moeten ze afrekenen met onmacht en schuldgevoelens.

Zoals dat soort geweld de beschaving aantast, tast het ook de gemeenschap aan. De schaalvergroting heeft niet alleen met de omgeving van de getroffenen te maken: zwaar geweld heeft als schadelijke eigenschap dat het generaties lang kan blijven sluimeren en terugkaatsen. In onze praktijken zien we mensen die het leed dat hun ouders werd aangedaan, willen verwerken zodat ze het niet aan hun kinderen zouden doorgeven. Soms voelt het alsof hun levens verteerd worden door dat psychische werk. Sommigen geven letterlijk te kennen dat ze zich die rol toekennen: een filter- of buffergeneratie te vormen, zodat het bij hen kan stoppen. Al wat we dan kunnen is luisteren en proberen de schade te beperken, zodat we secundaire traumatisering kunnen indammen.

Maar opkuisen? Dat is voor onze generatie, en misschien voor de eerstvolgende, niet aan de orde.

Résumé en Français : Un documentaire en 4 épisodes, ‘Les abandonnés de Dieu’, secoue en ce moment la Belgique. Les victimes de violence pédosexuelle dans les institutions sous l’autorité de l’église y témoignent. Cette violence s’est maintenue des années 50 au années 90 avec la complaisance apparente des autorités de l’église. Dans cette carte blanche je plaide pour une distinction entre les formes de violence. Certains actes particulièrement graves (sur de très jeunes enfants) ne sont pas simple transgression mais transgression des valeurs fondatrices de la civilisation. Elles touchent les victimes directes, mais aussi la communauté humaine en soi, et rebondissent à travers les générations.

De moedige twijfel van Conner Rousseau

De getuigenis van Conner Rousseau bewijst dat ‘geaardheid’ een veel te beperkende term is, vindt Ariane Bazan.

Donderdag 22 juni 2023 om 03:00

Het is voor een psychologe een buitenkans als een belangrijke publieke figuur kenbaar maakt dat hij ‘niet volledig hetero’ is en dat hij ‘minstens op de twee valt’. Ik heb vaak kritische bedenkingen bij de uitspraken van Conner Rousseau, maar ik stel zijn coming-out onverdeeld op prijs. Ik lees zijn uitspraken echt niet als ‘een verzet tegen iets wat de natuur hem opdringt’, zoals de interviewer Eric Goens suggereert. Nergens in het hele gesprek zegt Rousseau iets in de aard van ‘al sinds ik kind of adolescent ben, weet ik dat ik op jongens val’. Hij zegt ook niet: ‘weet ik dat ik zowel op jongens als op meisjes val’. Sterker, het gesprek is waardevol, net omdat het daar niet over gaat.

Waar het wel over gaat, geeft de politicus letterlijk aan: ‘Ik weet nog altijd niet wat ik echt ben. Ik vind het ook niet zo tof als mensen daar altijd zo’n term op willen kleven of in hokskes denken.’ Zijn intieme geworstel dwingt een voorzitter van een socialistische partij publiek te maken dat hij al jaren lijdt onder het verstikkende effect van labels: ‘Ik heb het gevoel dat ik in een klein lokaal sta, dat de muren elke dag gewoon dichter tot op mij komen.’ De intieme beleving van Rousseau valt niet onder te brengen in een categorie die zonder meer door iedereen begrepen wordt, of waarmee hij zich kan identificeren. Hij schikt zich niet in de een of andere sociaal erkende categorie.

Het is hoogst interessant. Sociale categorieën, je kunt ze ook ‘klassen’ noemen, vormen de ontstaansreden van een socialistische partij en toch kan dat niet verhinderen dat een socialistische voorzitter ook kan verstikken bij zo’n sociaal etiket en alleen ‘mentale rust’ vindt als hij in eigen naam spreekt. Sociale rust is geen mentale rust en een sociale categorie is geen mentale categorie. Sociaal bestaat er zoiets als ‘homo’s’ en ‘bi’s’, maar wanneer je mensen die zich als dusdanig identificeren, gaat ondervragen, dan bots je snel op het cliché ‘de homo bestaat niet, elke homo is verschillend’.

Sociale categorieën hebben een onvervangbare functie in de samenleving: ze halen kracht uit de groep om gemeenschappelijke belangen te verdedigen. Zonder sociale categorieën stonden we niet waar we nu staan op het vlak van de sociale zekerheid, zonder categorieën zouden we de hele sociale geschiedenis moeten overdoen.

Psychische verzuchtingen daarentegen zijn intieme verzuchtingen. Het zijn de verlangens om zinnig te leven en geleefd te hebben, en om te beminnen en bemind te worden. Eigen aan die verzuchtingen is dat je er geen groep mee kunt vormen. Zoals jij intiem bent, zo is niemand anders intiem. Daarom is het mentale moeilijk te vatten in de politieke en sociale ruimte. Rousseau toont dat het toch ook niet lukt om die verlangens te negeren en dat het enige publieke handelen dat recht doet aan het mentale, het spreken in eigen naam is.

Toch laat hij ook weten dat het voor hem vooralsnog niet gezegd is ‘wat het uiteindelijk wordt’. Hij verwacht dus wel dat het een en ander op het gebied van de liefde en het seksuele ooit eenduidig zal worden. Ook dat is eigen aan het intieme: al kunnen we sommige knopen doorhakken, echt rustig wordt het nooit en alles kan voortdurend veranderen. Ook al om die reden passen in het bijzonder de sociale categorieën van het seksuele slecht op de intieme belevingen. We spreken graag van ‘geaardheid’, maar zoals het leven van een andere socialistische politica aantoont, ligt seksuele voorkeur niet zo vast als dat woord laat uitschijnen.

Ik heb minder goed én beter nieuws voor Rousseau. Misschien wordt het nooit duidelijk en ook al komt er wellicht meer sereniteit, algeheel rustig wordt het vast nooit. Maar misschien is het oké – en zelfs echt belangrijk – dat er geen etiket hoeft te komen. Dankzij sociale lobbygroepen lijkt de sociale ruimte op dat gebied toch enigszins anders ingericht dan pakweg vijftig jaar geleden. Misschien is het net hoopvol om als publiek figuur niet langer zo nodig een of andere seksuele voorkeur of ‘geaardheid’ te moeten vertegenwoordigen. Misschien is het net betekenisvol om in eigen naam van onduidelijkheid, moeilijkheid en twijfel te getuigen. Betekenisvol voor alle mensen, ver voorbij elke categorie.

Alleen verschil kan tot liefde leiden

25/05/2023 om 03:00
https://www.standaard.be/cnt/dmf20230524_96317708?fbclid=IwAR27PhIdxdYrXxex2ZlNKni2hHdVZxRt2TdpyCfmlJDkzCms7gs5OztqREI

Een piemel of geen piemel, dat is de vraag. Of dat wás de vraag, dat ‘verschil’ is niet langer in steen gebeiteld. Dat heeft gevolgen.

‘Plassen met piemel’ naar rechts en ‘zonder piemel’ naar links – ­onlangs ging een foto aan de toiletten van een Nederlands etablissement rond op sociale media. Het laconieke bijschrift luidde: ‘Restaurant maakt einde aan genderdiscussie.’ Om niemand te beledigen onthoudt het restaurant zich van elke ­indeling op basis van identiteit en valt het terug op het meest prozaïsche onderscheid, met of zonder piemel. Waarom is zo’n binaire opdeling moeilijk weg te denken?
We vergissen ons met betrekking tot de piemel. Dat ‘met of zonder’ is om te beginnen niet een seksueel gegeven. Het heeft niks met de identiteit jongen/meisje te maken. Uiteraard zal het in de latere ontwikkeling die identiteitsvraag wel oproepen – hoewel niet op een lineaire manier – maar dat is niet waar het in deze denkoefening over gaat. Het ‘met-of-zonder-gegeven’ is in de ontwikkeling van mensen eerst een radicale confrontatie met ­verschil.
Recente technieken tonen dat kinderen al op heel jonge leeftijd handelingen willen uitvoeren die ze nog niet kunnen, omdat hun spiersystemen, en de bezenuwing ­ervan, nog niet voldoende ontwikkeld zijn. ­Kinderen willen grijpen, stappen, babbelen, nog voor ze er de fysieke mogelijkheid toe hebben. Elke ­nieuwe groeistap is een overwinning. Het kind jubelt als het eindelijk het hoofd kan omdraaien om te zien wat er achter zijn rug gebeurt, als het kan krabben waar het jeukt, zelf naar de koelkast kan stappen, of eindelijk ook een zegje kan doen. Bij het opgroeien hebben we één verrukkelijke ervaring: alles wat we nog niet kunnen, zullen we ooit kunnen en ­alles ligt uiteindelijk in ons bereik.
Rond het vijfde levensjaar komen er ernstige dompers op die vreugde. Zo beseffen we dat, in tegenstelling tot de aartsvijand van Road Runner, Wile E. Coyote uit Looney tunes, wie dood gaat, niet weer tot leven kan komen. Ook zullen we nooit de ouders worden van onze ouders. Wat vroeger was, komt niet meer terug. De derde knauw heeft met de piemel te maken: meisjes zullen geen piemels ontwikkelen, ook niet als ze groter worden, en bij jongens zal hij niet afvallen.
Tot nog toe was ook ‘al dan niet een ­piemel hebben’ een even onomkeerbaar verschil als de eerste twee. Het is de duidelijkste van de drie: we beseffen dat ‘die mens een mens is zoals ik, en tegelijk ook wezenlijk anders is dan ik’. In het opgroeien was ieder verschil eerst relatief en een kwestie van tijd of gradatie, maar voor de onomkeerbare ‘knauwen’ geldt dat niet, en dat inzicht belast het kind met ­psychisch werk: wat te doen met het besef van dat verschil?
Wat een kind vaak doet als blijkt dat het niet (zoals) de ander kan zijn, is zich precies met dat verschil inlaten. Kort gezegd: wat het niet kan zijn, wil het hebben, en vaak met enige fascinatie. Aristophanes geeft in Het banket van Plato een prachtig antwoord op wat alleen het verschil vermag: het ontbiedt de liefde. Empathie is niet hetzelfde als liefde. Als we ons herkennen in anderen, is het een auto­matisme om ons te spiegelen. Als de ­andere een kloon is van onszelf, is empathie niet meer dan een kloon van zelfliefde. Liefde kan pas verschijnen als de spiegeling stopt. In het ­volwassen leven is dat typisch het moment waarop dit pijnlijke zinnetje valt: ‘Die ander (of zijn gedrag) begrijp ik echt niet’, meestal gevolgd door een stilte – of door een veroordeling. Spiegelneuronen stoppen met spiegelen en niets in de eigen beleving kan zich verhouden tot wat de ander doet, zegt of is. En pas in die stilte, in die kloof, is er plaats voor liefde.
Als spiegeling niets vermag, zijn we overgeleverd aan de enige mogelijkheid die blijft: de ander vertrouwen ­schenken. Ook al kan ik er niet inkomen, ik omhels en ontvang die ander. Wanneer het verschil zo scherp afgetekend is, dat we het niet begrijpen, kan alleen liefde nog verbinding scheppen. Omdat we zo anders gesneden werden, zegt Aristophanes, komen we er zonder liefde niet. Kortom, als het ‘met of zonder piemel’-denken niet uitgeroeid raakt, dan is het misschien omdat het pas via dat verschil is, dat we in de ontwikkeling voor het eerst de wezenlijk andere ontmoeten en zo de openheid kunnen ontwikkelen om die ander, in al zijn variaties, met inbegrip van alle gender- en seksuele schakeringen, in het verdere leven intiem te ontvangen, en graag te zien

Een sleutel voor meer sociaal welzijn

27.04.23, Bazan, A., Een sleutel voor meer sociaal welzijn. Column. De Standaard.
résumé en Français en bas du texte en Néerlandais

Medische diagnoses geven mensen soms een nieuwe sociale identiteit, maar dat leidt niet altijd tot een effectieve behandeling, stelt Ariane Bazan. Haar advies? Verkwikkend en niet verklittend werken. Dat komt ook kwetsbare groepen ten goede.
Je kunt mentale ontreddering ­volgens twee ­tegengestelde ­logica’s ­behandelen. De eerste is grotendeels medisch: er bestaat een groot aantal diagnoses, zoals depressie, burn-out, borderline, hoogsensitiviteit … We veronderstellen dat elk van die ziektes het gevolg is van een eigen oorzakelijke ­keten en we willen de defecten binnen die keten detecteren en herstellen. Hulpverleners worden gevormd om de ziektebeelden te herkennen en een juiste ­diagnose te stellen. Mensen zijn vaak blij met een diagnose, want zo komt er (eindelijk) ­erkenning voor hun ontreddering. Maar met die diagnose komt vaak ook teleurstelling, want veelal ­ontbreekt een ­specifieke behandeling die tot opluchting leidt.
Dat is niet het enige ­probleem. Het ziektebeeld, de naam van de diagnose, wordt vaak als een identiteit gehanteerd: ik ben depressief, borderliner, hoogsensitief … Omdat er andere mensen zijn met dezelfde identiteit, kunnen we samen groepen vormen die ­eisen stellen, zoals aangepaste hulpverlening, scholing of werkomstandig­heden. De diagnostische aanpak heeft een soort veralgemeend verstijvings­effect, waarbij we gaan samen­klitten ter hoogte van diagnoses, die we als sociale identi­teiten aanwenden.
Dat samenklitten biedt voordelen: het sociale ­gewicht van de groep verdubbelt met de medische rechtvaar­diging voor de ­specifieke hulp en aandacht. Maar voor de overheid kan dat soort logica alleen maar tot het failliet leiden. ­Zodra je die weg inslaat, word je genadeloos verlieslatend: er kan om budgettaire ­redenen nooit ­genoeg geld vrijgemaakt worden voor die sociale aanpassingen, waardoor je onvermij­delijk de boeman bent die de kwetsbaarste mensen in de kou laat.
In de andere aanpak is het basisidee dat mentale ontreddering niet zozeer met speci­fieke defecten of afwijkingen te maken heeft, maar dat alle mensen eigenlijk dezelfde pijn hebben. Ze ­uiten die wel op zeer verschillende ­manieren, maar het onbehagen komt misschien neer op twee soorten van pijn. De eerste is die van het zijn: wie ben ik, waarom ben ik hier, wat is mijn plaats op deze wereld, hoe zien anderen mij? Mag ik hier zijn, heb ik het recht om plaats in te ­nemen, om kwaad of triest te zijn? Doet wie ik ben er uiteindelijk toe?
De andere pijn is die van de liefde: ben ik iemand om van te houden, zal er ooit iemand van me houden van wie ik ook hou? Hoe verschijn ik in de liefde? Zien de anderen me graag en waarom (niet)? Wie zijn de mensen van wie ik hou en waarom? Als we het gevoel ­hebben dat we steeds opnieuw dezelfde mislukkingen op­lopen en dat dat lot onafwendbaar lijkt, voelen we ons ­verpletterd. We worden hopeloos en denken soms dat ‘dit leven niet voor ons ­gemaakt is’.
Als een hulpverlener geduldig luistert en verstandig doorvraagt naar het fijnkorrelige verhaal, verschijnen snel logische verbanden tussen vroeger en nu. ‘Mijn ouders hadden het heel kwaad samen, en toen ze uiteengingen, heb ik me erg schuldig gevoeld. Om aan de folterende schuldgevoelens te ­ontsnappen ben ik me in verslavingen of spelletjes of ­gewoon in mezelf gaan opsluiten. Mensen denken dat ik niets kan voelen, maar eigenlijk voel ik te veel.’ of: ‘Mijn ­ouders waren koud of kwetsend tegen me en in een ­poging om de oude vloek te ontkrachten, val ik nu steeds weer op kwetsende partners, en kom ik er nog erger uit.’
Fijnmazig luisteren geeft mensen zicht op de koers van hun leven, waardoor ze automatisch actiever aan het stuur gaan staan. Niet zelden is het een werk van lange adem, waarbij de hulpverlener de verzekering geeft van zijn onvoorwaardelijke aanwezigheid en ­investering. Maar het heeft wel het ­tegenovergestelde effect van de ­medische aanpak: mensen zien hun ­eigen rol in wat hen overkomt en worden weerbaarder. Dat werkt emanci­perend en maakt ons ook beschikbaarder en ­attenter voor partners, kinderen en ­ouders.
In plaats van samen te klitten en middelen voor de eigen groep te vragen, verschijnen zo veel hulptherapeuten met draagkracht voor zichzelf, en daarna ook voor anderen. De vicieuze cirkel wordt doorbroken – misschien gaat hij zelfs in de omgekeerde richting: van aandacht­vragend worden mensen aandacht­gevend. Wie weet, misschien is ook dat een sleutel, niet alleen voor een betere mentale volksgezondheid, maar ook voor een groter sociaal welzijn.
Als mentale hulpverlening verkwikkend en niet verklittend werkt, dan komt er misschien maatschappelijk meer ruimte om te zorgen voor elkaar. Ook voor al die kwetsbare groepen in onze omgeving – baby’s, kinderen, ­jongeren, ouderen – die de jongste weken zo onwaarschijnlijk schrijnend in het nieuws zijn gekomen.

Une clé pour un plus grand bien-être social. Il y a deux grandes façons d’organiser la prise en charge mentale. La première est d’ordre médicale et cherche à détecter les défauts et déficits à l’origine du mal. Elle a tendance à identifier le sujet avec son diagnostic et à rigidifier le public, qui trouve aussi dans ce diagnostic une bannière pour se regrouper et exiger des moyens pour une aide sociale adaptée à tous les niveaux, diagnostic, thérapie, école, travail etc. C’est une approche inévitablement perdante pour les pouvoirs publics, car il n’en fera structurellement jamais assez. La seconde part de l’idée que tous nous souffrons des mêmes maux, d’une part ceux, de l’existence et de l’autre, ceux de l’amour. La prise en charge est singulière et a tendance à mobiliser le sujet pour gouverner sa propre vie. Le plus souvent les sujets ne font pas que se prendre en main mais sont aussi plus disponibles pour leurs proches, partenaires, enfants, parents. Ainsi, il peut aussi s’agir d’une clé pur un plus grand bien-être social.

Beest in bed, mens in beschaving: een recept voor wereldvrede

Ariane Bazan De Standaard – donderdag 16 maart 2023
-Foto: Mensen die seksueel bewust omgaan met hun ‘onaanvaardbare’ verlangens, worden sociaal weerbaarder-
‘Maar je pleit er niet voor taboes op te heffen?’ vroeg de moderatrice, Dominique Collet van het FAAR-festival, me zaterdagavond tijdens het debat ‘Vergeten Lichaam’ in Oostende. Eerder wilde ze weten waarom zo veel seksuele fantasieën nog altijd taboe zijn. Freud legt in Totem en taboe uit hoe fundamentele verboden aan de grondslag van de beschaving liggen.
Een van die fundamentele verboden is het verbod op kannibalisme. Dat moeten we niet per se letterlijk nemen. Het gaat niet alleen over elkaar niet opeten, het betekent ook dat je de medemens niet als een gebruiksvoorwerp ziet. Dat is essentieel om op een min of meer -beschaafde manier met de anderen samen te leven.
Het probleem is dat we, om tot seksuele opwinding te komen, wellicht allemaal naar fantasieën grijpen die dat verbod naast zich neerleggen. Vaak houdt seks het behandelen van de begeerde medemens als voorwerp in – van onze blik, van onze handeling, van onze penetratie. We begeren de ander als object in scenario’s waar we dorstig naar zijn. Dat gebeurt deels bewust, maar ook goeddeels onbewust. Een onthutsende, maar vaak ook opwindende ontdekking van het volwassen leven is hoe wederzijds die verboden begeertes zijn. Je kunt geen seksuele fetisj bedenken of er zijn ook mensen die hunkeren naar de wederzijdse rol.
‘Some of them want to use you, ¬some of them want to be used by you’, zongen Eurythmics in de jaren 80. Precies die tweespalt – onherleid¬bare verboden als pijlers voor ¬beschaving én fantasmagorische overtredingen als voorwaarde voor seksueel genot – verklaart het taboekarakter van onze seksuele fanta¬sieën. We hebben in het menselijke verhaal het bandeloze van het orgiastisch genot opgegeven, en dat is onbetwistbaar een goede zaak. -Beschaving is onze horizon. Dat antwoordde ik op de vraag in het festival. Maar precies om die reden, en fundamenteel niet vanwege religieuze of culturele voorschriften, ervaren we (soms grote) weerzin als we beseffen hoe opwindend fantaseren over het overtreden van die verboden kan zijn.
In mijn praktijk merk ik dat vooral vrouwen het daar moeilijk mee kunnen hebben. Hoe kun je het idee van jezelf als ‘goed of lief mens’ of als ‘geëmancipeerde vrouw’ rijmen met de behoefte om je te laten beschimpen en vernederen, met de behoefte naar een ruige, zelfs vuile man, of omgekeerd, met de behoefte je partner te domineren en zelfs te kastijden? Het is niet eenvoudig om beide registers te rijmen, ook omdat we (nog) niet over de conceptuele instrumenten beschikken om een duidelijk verschil te maken ¬tussen het psychische en het sociale luik van het leven. Maar in deze is dat onderscheid cruciaal.
In de intimiteit van onze binnenkamers, tussen meerderjarige en consensuele partners, kunnen we alleszins wel modaliteiten vinden om taboedoorbrekende scenario’s tot ontlading te brengen: van rollenspellen tot vunzige taal, het is niet zo moeilijk om een psychische spanning op te bouwen. Maar wat je in je slaapkamer doet, zegt niets over wat je in de sociale ruimte doet. Voor wie met beide bewust en verantwoordelijk omgaat, hebben seksuele fantasmen en morele waarden niets met elkaar te maken.
Opvallend is ook hoe in mijn praktijk een omkering merkbaar kan worden: mensen die seksueel bewust omgaan met hun ‘onaanvaardbare’ verlangens, worden sociaal weerbaarder. Als bij iemand zich een nood aan vernedering manifesteert die niet intiem tot ontlading kon komen, dan lijkt die mens bijzonder vaardig in het spotten van elke kleine gelegenheid tot vernedering in het sociale verkeer, en ook om daar met veel omhaal aanstoot aan te nemen.
Omgekeerd heeft iemand met een dominant fantasme soms een waar talent om alle vermeende of minieme zwakheden van de anderen bloot te leggen en te bespotten. Uit elk sociaal akkefietje wordt maximaal intiem genot gehaald, ten koste van de sociale verhoudingen die onder spanning komen te staan. Ook die mensen zelf kunnen er tegelijk een groot onbehagen bij ervaren. Wordt die drang naar vernedering of dominantie intiem vervuld, bijvoorbeeld doordat mensen milder worden voor de eigen fantasieën en er in masturbatie of in seks meer ruimte aan geven, dan hoor je in de consultatieruimte minder verhalen over schimpende collega’s, minachtende buren of kwade vrienden. De verhoudingen lijken te louteren, worden speelser en bevredigender, de mens wordt sociaal coulanter en professioneel krachtdadiger. De intiem ontladen spanning loopt niet over in de maatschappij. Als je er even bij stilstaat, is de slotsom niet min: beest in bed en mens in de beschaving is misschien een recept voor wereldvrede?

De erfenis van Charles Darwin

16.02.23, Bazan, A., De erfenis van Charles Darwin. Column. De Standaard.

Concrete dingen, waarneembare voorwerpen en feiten, zijn de eerste werkelijkheid en daar moeten algemene waarheden uit afgeleid worden. Dat schreef de 14de-eeuwse filosoof Willem van Ockham toen hij mee de biologie uit de theologie wou trekken. Charles Darwin, die vijf eeuwen later vinken verzamelde op de Galapagoseilanden, tekende met monniken­geduld de vele variaties in de vorm van hun bek. Het kan niet dat die ­variatie toevallig door God gecreëerd werd, besloot hij: die vogels hebben zich aangepast aan hun omgeving. Zo kwam hij tot de toen onzinnige, absurde, ­belachelijke conclusie dat die variatie ontstond door natuur­lijke selectie.

Biologie was tot dan een wetenschap van het waarnemen, pas later werden ook in het laboratorium experimenten uitgevoerd die de ideeën, ingegeven door de waar­nemingen, konden toetsen. Maar ­Darwin liet zich louter door de getekende werkelijkheid ­raken, en het was die getrouwheid aan de observaties die sterk genoeg bleek om de allesover­heersende over­tuiging dat God de levende soorten had gecreëerd, ­omver te gooien. Het was een overwinning van de ­redelijkheid, omdat Darwins theorie aantoont dat de ­natuur op een logische manier ­vanuit vertrekpunten evolueert: toeval­lige biologische variaties die meer overlevingskansen bieden, ­leiden tot grotere overleving en voortplanting. De natuur heeft dus geen vooraf ­bepaald eindpunt of (goddelijk) plan – of met andere woorden: biologie is geen teleologie.

Psychologie is een jonge wetenschap: pas in de 16de eeuw ontstond het begrip zelf en pas in de 19de eeuw werd de doctrine een wetenschapsveld. Maar het veld is nog jeugdig en openlijk teleologisch ­opgespannen. Een van de grondwetten heet trouwens met zoveel woorden de ‘wet van het effect’, en voorspelt dat gedrag bij een prettig gevolg vaker zal voor­komen en ­minder vaak bij een naar gevolg. De gedachte dat dat niet zo zou kunnen zijn, is absurd: wie zit zo in ­elkaar?

Ook de hersenen begrijpen we als een gereedschapskist om doeltreffend een taak op te lossen. Toch brengen de ‘ornithologen van de menselijke geest’ – zij die de concrete woorden werkelijkheidsgetrouw in hun boeken neerpennen – vreemde infor­matie: mensen kunnen bijvoorbeeld de bal soms helemaal ‘mis’ slaan als het over taal gaat. Doeltreffend ­omgaan met ­olijven sluit uiteraard uit dat je ­gehinderd wordt door het woord ­‘lijven’ dat in ‘olijven’ zit, of nog dat je een angstaanval kunt ­krijgen bij de dubbelzinnigheid van het ‘oortje van een kopje’ koffie, of nog dat je kwaad kunt worden bij het woord ‘ezel’ in een schildersezel die je hebt gekregen. En toch gebeurt dat soms, ook bij perfect ‘gezonde’ of ‘normale’ mensen.

Als je er even bij stilstaat, is niet dat soort dubbelzinnig taaleffect zo verwonderlijk, maar wel de rotsvaste overtuiging dat zoiets tot het rijk der fabels behoort. Wie kleine kinderen meemaakt, weet bijvoorbeeld dat mensen eerst op een grappige ­manier taal gebruiken. Volgens de driejarige Anneke slapen de mensen in Rus(t)land de hele dag. En wanneer mama zegt ‘Dat is voor een noodgeval’, antwoordt ze ‘Maar er vallen hier toch geen noten? Eerst proberen kinderen de woorden te ­begrijpen vanuit de structuur van die woorden zelf. ­Redelijk taalgebruik vervangt niet de eerste ‘onredelijke’ manier, maar overschrijft die, komt erbovenop. Het idee dat we bij ­redelijkheid die ­onredelijke manier van werken geheel ­uitschakelen, dát is ­teleologie. De hersenen zijn niet alleen een ­gereedschapskist; ze ­zuigen ook ongevraagd alles aan wat ze aan ­routines kunnen onderwerpen, en checken niet eerst of die routine redelijk is volgens de normen die mensen zichzelf graag aanmeten. We zijn ons daar niet van ­bewust, maar psycho­linguïstisch ­onderzoek toont dat wel degelijk aan. Ook onze ondertussen gepubliceerde resultaten waaruit blijkt dat mensen rebussen oplossen zonder het te beseffen, kunnen alleen zo verklaard worden.

Psychoanalyse moet niet verdedigd worden en zoals in elke menselijke ­bedrijvigheid is er ook daar veel ballast. Maar de eerstelijnsclinici die de woorden van de mensen letterlijk neerpennen, verzamelen wel het ­materiaal dat in staat is om een allerheersende overtuiging omver te gooien: nee, de mens staat niet op een ­psychische grondvest van redelijkheid: we leggen allemaal soms onredelijke verbanden die ons ­gemoed beïnvloeden en dat gebeurt zonder dat we het beseffen. Dat verandert vrij radicaal de reikwijdte van de kantiaanse vraag ‘wat mogen we verwachten?’, niet alleen voor de psychische zorg, ook voor het samenleven. Wie ten gronde doorheeft dat hij onredelijk kan zijn zonder het te beseffen, kan kritischer worden voor de eigen denkautomatismen en ook minzamer voor de onredelijkheid van anderen. Dat is misschien een bron van hoop.

De naam van de matroos

De naam van de matroos

Ariane Bazan

Donderdag 19 januari 2023 om 3.25 uur

Een van mijn eerste patiënten was een man met rituelen. Voor hij zijn koffie dronk, moest hij drie keer met de ­wijsvinger de bovenomtrek van zijn kopje afleggen, en drie keer om het oortje draaien. Mijn tussenkomst was de herhaling: ‘Kop, oortje?’ Dat herinnerde hem aan een operatie die hij als driejarige ­onderging, onder narcose. Na toediening van de anesthesie, via een masker dat ter hoogte van zijn oren rond zijn hoofd was bevestigd, was hij al tellend in slaap gevallen, om bij het wakker worden de tel te hervatten en zo de draad van het leven vast te houden. Die kanteling naar een andere lezing van de kop en het oortje werkte als een aderlating: de associaties gulpten eruit.

Een betekenaarsfenomeen, heet dat en het lijkt een van de gekste psychoanalytische voorstellen te zijn. Toch ­vallen die fenomenen wel op voor wie voorzichtig en met open geest luistert. In een koppel is de spanning te snijden en de ruzie barst helemaal los als blijkt dat de man de verkeerde olijven kocht. Verwijten vliegen in het rond: ‘Je weet toch dat ik die niet lust.’ De analyticus, die het verhaal te horen krijgt, zegt ­alleen ‘oh!-lijven’ en zo krijgt de spanning een lectuur op het niet onbelangrijk domein van hun seksuele omgang.

Die fenomenen vat Jacques Lacan ­samen onder het motto ‘het onbewuste is gestructureerd als een taal’ en één ­aspect van dat voorstel hebben mijn collega Giulia Olyff aan de ULB en ikzelf aan ­experimentele toetsing onderworpen. Het artikel verschijnt volgende week ­onder de titel We lossen rebussen op ­zonder dat we het weten. Een rebus ­bestaat uit prentjes waarvan je de ­namen aan elkaar moet rijgen om zo tot een nieuw woord te komen. Een equi­valent in het Nederlands van ons experiment gaat zo: op een scherm krijgt een proefpersoon het beeld van een mat te zien, naast het beeld van een roos. We vragen gewoon te kijken. Na vier seconden krijgt zij een woord te zien – hier bijvoorbeeld ‘schip’ – en daarop vragen we naar de eerste zes associaties die dat woord ‘schip’ bij haar oproepen. Het idee is dat de namen van de beelden, mat en roos, een eigen leven kunnen leiden, los van hun afgebeelde betekenis – zoals we in de consultatieruimte zien dat de namen van de dingen – kop, oor of lijven – een eigen weg kunnen gaan, los van hun eerste betekenis. Als dat zo is, dan kunnen ze ook op elkaar inhaken en ‘matroos’ vormen, een woord dat niets met de afgebeelde ­dingen te maken heeft. Als dat woord nu zelfs maar een beetje meer aanwezig is dankzij de beeldjes, dan zullen de proefpersonen iets vaker ‘matroos’ ­zeggen als associatie met ‘schip’. Uiteraard controleren we op spontane ­associaties, want wellicht ­maken mensen ook zonder de beeldjes te zien de associatie met ‘matroos’ bij het woord ‘schip’. Maar het ­resultaat is significant: met de beeldjes erbij geven mensen vaker de rebuslectuur. We halen er ten slotte nog de mensen uit die het ­experiment doorzien, maar ook zij die niet doorhebben wat er gaande is, lossen zonder het te weten rebussen op.

Dat de beelden van een mat en een roos het woord matroos oproepen, is hier om twee redenen onthutsend. Om te beginnen is er geen specifiek ­onderling verband tussen een mat of een roos en een matroos. Wat we tonen, zijn bovendien alleen de afbeeldingen van een mat en een roos, niet de woorden, en toch kun je de resultaten alleen verklaren als de benaming voor elk ding onbewust is opgeroepen, ook al nodigt niets daartoe uit.

We denken doorgaans dat de beelden van de ons omringende wereld hun betekenis direct aanwakkeren, en dat taal eerder een middel is, iets wat je ­gebruikt als je het nodig hebt. Toch ­moeten we veronderstellen dat de dingen om ons heen altijd ongevraagd hun talige associaties aanwakkeren. Ander, recent psycholinguïstisch onderzoek, zoals dat van Sarah Chabal in de ­Verenigde Staten, bevestigt dat trouwens. Die talige associaties kunnen bovendien ook van betekeniswereld ver­anderen: een olijf kan onbewust aan een lijf doen denken en een koffiekop aan een hoofd.

Psychologie is een jonge wetenschap, ze maakt dezelfde denkfouten als de biologie in de 18de eeuw: teleo­logisch redeneren, de redenering afbuigen naar het gewenste resultaat. We verwerpen dat gekke idee dat wie twist over olijven, soms ook twist over lijven: zo dom kunnen we toch niet zijn, is het argument. Betekenaarsfenomenen kunnen niet bestaan omdat ze niet mogen bestaan, omdat redelijkheid de norm moet zijn. Met het rebusonderzoek kunnen we die evidentie ontkrachten: we kunnen op elk ogenblik onredelijke verbanden ­leggen ­zonder het te beseffen. Dat is geen corrigeerbare ­afwijking, maar de condition humaine.

  • Reactie in De Standaard, 26.01.2023: “Het talige onbewuste behoort tot het rijk der fabels”,  Durk Talsma, Johan Braeckman, Maarten Boudry, Filip Buekens.