Soms heeft een vrouw een man nodig om haar startknop te vinden

Als we de psychologie van het seksleven in aanmerking nemen, gaan we mannen minder zien als potentiële predatoren, maar als hoffelijke en hoofse dichters, schrijft Ariane Bazan.

De Standaard, donderdag 13 maart 2025.

Toen Ilse voor het eerst bij mij aanklopte, zat ze in een ongelijke verhouding met een jongere man die ze beschreef als middelmatig en enigszins laf. Terwijl zij netjes de landbouwschool doorliep, sliep hij een gat in de dag. Hij waste zich zelden, maar eiste wel seks van haar, die ze soms met weerzin onderging. Hij wist dat ze vroeg moest opstaan, maar hield haar tot diep in de nacht wakker met monologen over allerlei ‘hoogstaande’ onderwerpen, zoals politiek en filosofie. Zij keek naar hem op en dacht dat het zo hoorde, een relatie hebben. In het begin beschreef ze hun seksleven in kuise bewoordingen. Ik begreep dat het nooit lang duurde en dat hij snel klaarkwam.

Tijdens haar eerste stage in een plantenkwekerij ontmoette ze Gunter, een oudere, gelukkig getrouwde man. Gunter was niet alleen een begenadigd lesgever, hij gaf ook regelmatig rake commentaren over het leven en over mensen. Ilse was meteen stapelverliefd. Dat ontging Gunter niet, maar hij bleef minzaam en hoffelijk, zonder over een grens te graan.

Een week na het einde van de stage kreeg Ilse een brief, met fragmenten die over haar gingen. Onder mannen hadden ze het wel eens over haar, las ze met verbazing, over hoe ze doorheen haar kleren de rondingen van haar borsten vermoedden. Gunter schreef poëtisch, maar zonder zwaarte: hij vermeed de ik-vorm en werd nooit persoonlijk. Een bijzondere man, dacht ik toen: hoe hij een vorm vond om Ilse te vertellen dat mannen haar begeren, zonder zich op te dringen. Die hoofse aanpak werkte niet minder erotiserend. Het leek alsof Gunter een startknop had ingedrukt, haar wakker had geschud, Ilse begon een heel nieuw leven. Bij mij sprak ze onsamenhangend, maar het deed er niet toe, niets deed ertoe. Ze ging een vibrator kopen, maakte haar woonplek knusser met geurkaarsen en zachte stoffen, alsof ze altijd had geweten wat ze precies zou doen zodra het startsein kwam.

“Ik denk wel dat dat het was. Mijn moeder dacht dat het niet bestond, maar ik denk wel dat dat het was”, vertelde Ilse me. Ze was voor het eerst klaargekomen, een aardverschuiving. En dat was pas een begin: daarop begon ze pornoblaadjes te kopen en online welbepaalde filmpjes te zoeken. Ze verliet haar vriend en verving hem door een reeks mannen. Ze spreekt over ieder van hen met opmerkelijk veel liefde. Die nieuwe mannen zijn in tegenstelling tot haar ex-vriend lief en respectvol, hoewel ze in het liefdesspel best ruw en zelfs vernederend kunnen zijn.

8 maart was Vrouwendag. Ondanks MeToo lijken we er in veel opzichten op achteruit te gaan: er duikt een nieuwe vorm van extreme masculiniteit op en de kloof tussen mannen en vrouwen wordt weer dieper. Hoe kan het zo de verkeerde kant uitgaan? Misschien missen we een psychologische wetenschap om de mentale kant van het seksleven in kaart te brengen. De ideeën waar een mens van klaarkomt zijn van biologische noch van sociologische aard. Ze krijgen veelal vroeg in het leven al vorm, en daardoor omvatten ze onkuise fantasma’s, waarin het lichaam ook als een object wordt bejegend. Die specifieke scenario’s ontlokken orgasmes, die massaal lichamelijke spanning laten weg­ebben. Wie die weg naar het orgasme goed kent, stapt lichter door het leven en wordt sociaal weerbaarder.

De moeilijkheid in deze 21ste eeuw, in deze prehistorie van de psychologie, is hoe die twee ideeën met elkaar te rijmen. Hoe je door het leven stapt, is uiteraard een sociale en sociologische kwestie, dat gaat over je interactie met andere mensen. Maar de weg naar het orgasme behoort tot het intieme psychische leven en daarin kan een partner – voor een vrouw vaak een man – een cruciale rol spelen. Betrekken we dus in de man-vrouwdiscussies niet alleen de biologie en de sociologie, maar ook de psychologie, dan gaan we mannen minder zien als potentiële predatoren, maar als hoffelijke en hoofse dichters, die soms als geen ander de startknop weten te vinden.


Parfois, une femme a besoin d’un homme pour trouver son bouton de démarrage. Le 8 mars était la journée de la femme. Malgré MeToo, la situation semble empirer à bien des égards : une nouvelle forme de masculinité extrême émerge et le fossé entre les hommes et les femmes se creuse à nouveau. Comment les choses ont-elles ainsi dégénéré ? Peut-être manquons-nous d’une science psychologique pour cartographier l’aspect mental de la vie sexuelle. Les idées qui déclenchent l’orgasme ne sont ni biologiques ni sociologiques, mais bien d’ordre psychique. Ceux qui connaissent bien ce chemin vers l’orgasme traversent la vie avec plus de légèreté et deviennent plus résistants sur le plan social. La façon dont nous traversons la vie est évidemment une question sociale et sociologique, c’est-à-dire une question d’interaction avec d’autres personnes. Mais le chemin vers l’orgasme appartient à la vie psychique intime, et dans celle-ci, un partenaire – pour une femme, souvent un homme – peut jouer un rôle crucial. Ainsi, si nous incluons non seulement la biologie et la sociologie, mais aussi la psychologie dans les discussions hommes-femmes, les hommes peuvent sortir de ce cadrage étroit de prédateurs potentiels et se profiler également tels des poètes courtois et habiles, qui comme nuls autres arrivent à trouver le bouton de démarrage.

Met diagnostische labels richten psychologen vaak nog meerschade aan dan er al was

Een diagnostisch label ondermijnt de veerkracht van sommige jongeren, omdat ze alledaagse uitdagingen vanaf dan als onoverkomelijk beschouwen, schrijft Ariane Bazan.

De Standaard, donderdag, 13 februari 2025

In de late jaren 80 had ik een hartsvriendin. Camille kwam vaak bij ons thuis, ging dan op mijn bed liggen en vertelde over het leven. Ik wist niet meteen wat ik daarmee aan moest, maar dat stoorde haar niet. Elk weekend opnieuw deed ze haar verhaal. Ik hoorde over haar eerste suïcidepoging toenik al in Gent studeerde. Dat was schokkend. Ik zocht haar meteen op en zei toen banale dingen: dat ik haar graag zag, dat ze mooi en intelligent was, dat het leven haar zou toelachen. Dingen, bedenk ik nu, waar ze toen wellicht weinig boodschap aan had. Maar het stoorde haar niet, ze bleef me bellen, vaak huilend, radeloos.
Er was veel te doen over zelfdoding de voorbije dagen. Deze krant meldde dat de spoeddiensten een onrustwekkende toename van het aantal suïcidepogingen bij tieners zien, en dat die druk het gevolg is van de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg. We krijgen snel het idee vaneen hopeloze wereld. De mondiale dreigingen zijn moeilijk te ontkennen en wegen onvermijdelijk op de toekomstperspectieven van jongeren. Daarnaast heeft een oplossing zoeken voor de wachtlijsten iets weg van het tweede werk van Hercules, toen hij de Hydra moest doden en er voor elke afgehakte kop twee nieuwe in de plaats kwamen: hoe meer geld je investeert in de geestelijke gezondheidsvoorzieningen, hoe langer de wachtlijsten worden.
Tegen dat licht gehouden was er ook verrassend nieuws. Voor het eerst in jaren is er vanuit scholen minder vraag naar steun voor kinderen en jongeren met leermoeilijkheden of autisme. Scholenzetten meer en beter in op brede basiszorg en wat minder op de kindgerichte ondersteuning, en daardoor neemt de druk af. Zelfs al kunnen we de wereldproblematieken niet oplossen, het is dus niet zo moeilijk om het voor kinderen beter te maken: als we niet te systematisch overgaan tot specialistische hulp, maar inzetten op brede, algemene hulp, komt er ademruimte.

Het is een paradox vanjewelste, maar als psychologen zich moeien met diagnostische labels of metspecialistische interventies, richten ze niet zelden meer schade aan dan er al was. In een essay dat zetwee jaar geleden voor The New York Times schreef, maakt psychologe Darby Saxbe van de University of Southern California dat op een vernietigende manier duidelijk: ze geeft het overzicht van drie studies naar het effect van grootschalige geestelijke gezondheidstrainingen in scholen, twee sociaalemotionele vaardigheidstrainingen en een mindfulnesstraining in Groot-Brittannië en inAustralië. Uit elke studie blijkt dat de tieners die het programma volgden, depressiever en angstiger werden, meer moeite hadden om hun emoties te beheersen en zelfs slechtere relaties hadden met hun ouders dan de controlegroep zonder de training. Ook Saxbe verklaart dat door het aanpraten van labels: zo schakelen jongeren makkelijker over van de gedachte “ik ben zenuwachtig voor eenexamen” naar “ik kan geen examen doen omdat ik angst heb” en die reframing ondermijnt hun veerkracht omdat ze alledaagse uitdagingen nu als onoverkomelijk beschouwen.

Toen ik in 1995 na een maand terugkwam van een verre reis, vond ik sporen in mijn appartement van Camilles tweede en – zo vernam ik later – derde poging. Ik nam mezelf mijn afwezigheid kwalijk en zocht haar dagelijks op, wist vaak niet wat te zeggen, luisterde vooral. Camille kwam ook even bij me wonen. Ze vroeg me vaak of ik akkoord ging met haar visies. Ik had er veelal geen mening over. Ze wisselde vaak van vriendjes, die ik fout of zelfs gevaarlijk vond. Ik zei niet altijd de juiste dingen.Maar het stoorde haar niet, ze bleef.

Mensen stappen soms uit het leven omdat ze geen plaats vinden. Op een gekke manier denken we soms dat we het leven kunnen verlaten alsof we er nooit geweest zijn of dat we er pas mogen zijn als we iets bijbrengen of als we niet te veel op anderen wegen. Maar de waarheid is dat al wie er nu eenmaal is, een onvervangbare plaats heeft tussen alle anderen en onherroepelijk deel uitmaakt van die anderen en dat wie weggaat, een gapende, pijnlijke leegte achterlaat. Toch twijfelen we ook makkelijk aan die evidentie, en die twijfel kan ieder van ons plagen, of we nu bipolair zijn, schots en scheef in elkaar steken of ‘normaal’ zijn. Voor die mentale pijnen, die geen ziektes zijn, hebben we laagdrempelige non-specialistische hulp nodig met algemeen gevormde psychologen en continuïteit van zorg – en minder gespecialiseerde centra met onoplosbare en onbetaalbare wachtlijsten.
En Camille, die heeft nu een ranke, mooie dochter van vijftien. We zijn nog altijd hartsvriendinnenen moeder en dochter stellen het goed.


Avec les étiquettes diagnostiques, les psychologues font souvent plus de dégâts qu’il n’y en avait déjà. C’est un paradoxe, mais lorsque les psychologues interviennent entant que spécialistes, il n’est pas rare qu’ils fassent plus de dégâts qu’il n’y en avait déjà. Dans un essai écrit pour le New York Times il y a deux ans, la psychologue Darby Saxbe, de l’université de Californie du Sud, l’explique de manière cinglante : elle passe en revue trois études sur les effets d’une formation à grande échelle en matière de santé mentale dans les écoles, deux programmes de formation aux compétences socio-émotionnelles et un programme de formation à la pleine conscience, en Grande-Bretagne et en Australie. Chaque étude a révélé que les adolescents ayant suivi le programme étaient plus déprimés et anxieux, avaient plus de difficultés à gérer leurs émotions et avaient même de moins bonnes relations avec leurs parents que le groupe de contrôle n’ayant pas suivi la formation. Saxbe explique également que cela est dû à l’effet de l’étiquetage : par exemple, les jeunes concernés sont passé de la pensée « je suis nerveux à propos de cet examen » à « je ne peux pas faire cet examen parce que j’ai de l’anxiété », et ce recadrage sape leur résilience car ils considèrent désormais les défis quotidiens comme insurmontables. Pour les douleurs mentales, qui ne sont pas des maladies, nous avons besoin d’une aide non spécialisée à bas seuil avec des psychologues généralistes et une continuité des soins – et moins de centres spécialisés avec des listes d’attente insolubles et qui grèvent le budget de l’état.

De mens is geen willoos slachtoffer, hij maakt keuzes en neemt beslissingen

Donderdag 16 januari 2025 om 03:00

Ons geestelijke gezondheidsmodel gaat ervan uit dat de mens maakbaar is en door medische ingrepen verbeterd kan worden. De mens als een afwachtende, passieve ontvanger. Dat hoeft niet zo te zijn, vindt Ariane Bazan.

Met kerst waren mijn man en ik een week bij mijn schoonfamilie. Toen we de oorzaken voor mentale aandoeningen bespraken, kwam mijn schoonvader, die aan een bipolaire stoornis lijdt, verrassend uit de hoek: “Ik heb op een bepaald ogenblik gekozen om me daarin te laten gaan.”

Wellicht zal niet iedereen zich in die uitspraak herkennen, maar het klinkt wel als Freuds idee dat mensen ook deels kiezen, veelal onbewust, voor de vorm – of de ‘ziekte’ – van hun psychische onbehagen. Die stelling staat haaks op ons geestelijke-gezondheidsmodel, dat ervan uitgaat dat een psychische ziekte ontstaat als de combinatie van fysiologische bijzonder­heden in een bepaalde sociale context. De mens die spreekt, heeft in die visie niets in de pap te brokken: hij is twee keer het slachtoffer, zowel van zijn lijf als van zijn sociale bestel, het verketterde neoliberale kapitalisme.

Toen we met een groep zorgverleners en academici (het ‘Kollectief zonder dwang’) in 2017 in het Vlaams Parlement pleitten voor de afschaffing van de eenzame isolatie in de jeugdzorg, hadden we de Noorse jeugd­psychiater Einar Heiervang te gast. Op onze vraag hoe Noorwegen een jeugdzorg zonder dwang georganiseerd kreeg, terwijl bij ons de pragmatische bezwaren torenhoog leken, kwam het paradoxale antwoord: “We hebben eerst de wet goedgekeurd, en toen moesten we wel oplossingen vinden om ons aan die wet te houden.”

Gewoonlijk denken we dat mate­riële kwesties ons reilen en zeilen beslechten, en slaan we de kracht van de beslissing niet hoog aan. Dat is niet altijd zo geweest en dat hoeft ook niet zo te zijn. Onlangs was het de 80ste verjaardag van de slag bij Bastenaken, toen het Amerikaans leger het laatste tegenoffensief van de Duitsers kon tegen­houden. “Nuts”, was de spontane reactie van generaal Anthony McAuliffe op de Duitse eis tot over­gave. Hoewel het fort door Duitse troepen omsingeld was, was met die uitroep de keuze gemaakt om stand te houden, en de rest is geschiedenis. Vanuit de beslissing – een wet of een woord – putten we de kracht om te handelen. Toen Angela Merkel zei “Wir schaffen das”, kon ze dat niet garanderen, maar het was haar uitspraak zelf die de energie vrijmaakte om het inderdaad aan te kunnen.

Zoals Marc Reynebeau onlangs in een column schreef(DS 8 januari), is het dat soort “actief burgerschap” waarop we zullen moeten steunen. Tegelijk is die weerbaarheid sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog getaand, we zijn ingedommeld. Die verdoving lijkt het logische gevolg van de vredestijd, maar ze is ook het paradoxale resultaat van de technologische vooruitgang. Midden vorige eeuw ontdekten we de spectaculaire effecten van neuroleptica bij zware psychische ziektes. In 1953 kwam het dubbele helixmodel van DNA, wat leidde tot een explosie aan onderzoek naar de genetische determinering van menselijke eigenschappen en ziektes. De eerste breinbeeldtechnieken ontstonden in de jaren 80 en ontwikkelen onophoudelijk verder, met de parallelle uitwerking van interventietechnieken op de hersenen.

Maar al die ontwikkelingen monden uit in het idee van de maakbare mens: zowel in wie hij is als in hoe hij zich voelt, zou hij het resultaat zijn van zijn genetische samenstelling – zoals samengevat in Yuval Noah Harari’s boek Sapiens – en kan hij door medische ingrepen verbeterd worden. Met andere woorden: de mens als een afwachtende, passieve ontvanger.

De Franse antropoloog Ludovic Slimak schrijft in zijn vorig jaar verschenen boek Sapiens nu, le premier âge du rêve dat de grote revolutie in de ontstaansgeschiedenis van de mens, waarbij 70.000 jaren geleden de homo sapiens de neanderthaler verdrong, niet herleid kan worden tot enig biologisch gegeven – noch de vorm van zijn schedel, noch zijn DNA. Het is alsof de sapienscultuur per beslissing is ontstaan: een verhaal heeft zich in de ruimte en in de tijd overgedragen, met woorden is een beschaving geschapen.

We onderschatten de kracht van de beslissing, en dat is ook te wijten aan het heersende wetenschappelijke para­digma. Het is tijd, zowel voor onze geestelijke gezondheid, voor de samenleving als voor de wereldvrede, om wakker te worden uit de illusie van een maakbare mens en om over te stappen naar een model van een feilbare, maar wel handelende mens, die keuzes moet en kan maken. Het is tijd om over te stappen naar een “ethisch model van burgerlijke weerbaarheid”, om Reynebeau nog eens te citeren.

Ariane Bazan is hoogleraar klinische psychologie en psychopathologie (ULB en Université de Lorraine). Haar column verschijnt vierwekelijks op donderdag.


Dans le paradigme actuel le sujet se pense le plus souvent victime, que ce soit de son corps (ses gènes, son cerveau etc.) ou de la société (le néolibéralisme, les média sociaux, la méritocratie etc.). Cette pensée victimaire est également dû au paradigme scientifique dominant, induit par les grandes découvertes depuis 1950 : les psychotropes, la double hélice de l’ADN, l’imagerie cérébrale. Par conséquent, nous sous-estimons le pouvoir de la décision. Il est temps, à la fois pour notre santé mentale, pour la société et pour la paix dans le monde, de se réveiller de l’illusion de l’humain façonné passivement et de passer à un modèle de l’humain faillible mais agissant, qui peut et doit faire des choix. Il est temps de passer à un « modèle éthique de résilience civique », pour citer le journaliste Marc Reynebeau.

De zaak-Pelicot: de gewelddadige variant op de fantasie van de schone slaapster

De Standaard, 5 december 2024

De vijftig mannen die Gisèle Pelicot verkrachtten, kickten op haar bewusteloze toestand,schrijft Ariane Bazan. We moeten ons afvragen wat mensen ertoe aanzet een erotische fantasie zo gewelddadig in de praktijk te brengen.

Vorige week kende in de rechtbank van Avignon het wellicht geruchtmakendste verkrachtingsproces uit de Franse geschiedenis zijn voorlopige beslag. Dominique Pelicot (71) staat samen met vijftig andere mannen terecht voor de verkrachting van zijn vrouw, Gisèle Pelicot. De aanklagers eisen gevangenisstraffen van vier tot twintig jaar voor de 51 beklaagden. Het vonnis wordt later deze maand verwacht.

In 2011 begon Pelicot zijn vrouw “aan te bieden” op een gespecialiseerde site via een advertentie met de veelzeggende titel “Buiten haar medeweten”. Hij mengde telkens slaapmiddelen door haar voeding, waarna de beschuldigde mannen haar konden verkrachten terwijl ze compleet bewusteloos en van de wereld was. Dat was al een tiental jaar aan de gang toen een bewaker in een supermarkt Dominique Pelicot in september 2020 betrapte op voyeurisme. Dat leidde tot de inbeslagname van computermateriaal met honderden expliciete verkrachtings­video’s. Op basis van dat beeldmateriaal werden de beklaagden geïdentificeerd.

Het proces is opmerkelijk, zowel door zijn omvang als door zijn uitzonderlijke karakter. De bewusteloze toestand van Gisèle Pelicot zet meteen alle typische pogingen tot victimblaming (“haar houding of kledij suggereerden dat ze erom vroeg”) schaakmat. Ook de overvloed aan filmisch bewijsmateriaal is uitzonderlijk. Bijna alle daders betwistten in eerste instantie dat het om verkrachting ging en beweerden deel te nemen aan een fantasiespel dat het koppel onderling had bedacht. Pas toen ze geconfronteerd werden met de beelden waarop de bewusteloze Gisèle Pelicot en het soms brute geweld te zien waren, lieten de daders de ontkenningsstrategie varen.

De ernst van de gebeurtenissen ontkennen is een hardnekkig fenomeen, zoals onlangs ook bleek na de gevallen van spiking in Kortrijk. Daar dienden zestien jonge vrouwen een klacht in voor verkrachting onder invloed van ketamines, die ze buiten hun weten toegediend kregen in het uitgaansleven.

Het proces-Pelicot kreeg ook een uitzonderlijk politieke dimensie toen Gisèle Pelicot in september onverwacht de beslotenheid van het proces ophief en toestemming gaf om het beeldmateriaal vrij te geven. Door die moedige zet keerde ze de rollen om en zette ze haar man en de 50 andere beklaagden voor de ogen van de wereld in hun blootje.

De feiten voeden het idee van een ‘verkrachtingscultuur’, waarbij seksueel geweld mee het gevolg is van de dominantie van mannen over vrouwen in een patriarchale samenleving. Ook in dat opzicht is dit proces bijzonder boeiend. Vooreerst zijn er de woorden van Gisèle Pelicot zelf: “Ik draag deze strijd op aan alle mensen, vrouwen en mannen, die over de hele wereld het slachtoffer zijn van seksueel geweld.” Hoewel ze makkelijk open deuren had kunnen intrappen, verraste ze opnieuw met die politiek verbindende woorden.

Nog een ander aspect van de zaak bemoeilijkt een karikaturale, patriarchale lezing. Pelicot en haar naasten benadrukten herhaaldelijk de cruciale rol van de bewaker die haar man betrapte terwijl hij filmde onder de rokken van klanten in de supermarkt. Over voyeurisme wordt vaak lacherig gedaan, maar in dit geval was de bewaker erg doortastend. In niet mis te verstane bewoordingen gaf hij te kennen: “Je bent een smerige viezerik. Je mag van geluk spreken. Ik zweer het je, als het mijn moeder was, had ik je kop eraf gerukt.” We weten ondertussen dat die interventie wellicht Gisèle Pelicots redding is geweest: haar gezondheidstoestand verslechterde zienderogen door de aanhoudende toediening van slaapmiddelen.

Sociologische analyses omtrent het patriarchaat zijn dus misschien te veralgemenend om tot de vragen te komen die er echt toe doen. Dominique Pelicot, die geen geld vroeg aan de andere verkrachters, kickte wellicht louter op de verregaand sadistische fantasie van zijn vrouw over te leveren aan andere mannen. De mannen die langskwamen, kickten dan weer op haar bewusteloze toestand, in een bijzonder gewelddadige variant van de fantasie van de ‘schone slaapster’, die ook in de mythologie en de literatuur terugkomt. De klinische ervaring leert dat grensoverschrijdende fantasieën zowel bij mannen als bij vrouwen de seksuele opwinding voeden, maar veelal beperkt blijven tot gedachten, die soms uitgesproken en vertolkt worden binnen de intimiteit tussen instemmende partners.

De echt belangrijke vraag is dan ook: wat kan ertoe leiden dat die fantasie kantelt naar misdadige uitingen van seksuele transgressie? Daarin kunnen culturele factoren een rol spelen. Maar misschien is het minder dringend om een sociologisch profiel op te stellen van een identificeerbare groep waarbinnen het kwaad zou huizen, dan wel om te begrijpen hoe seksuele opwinding functioneert, en waarom ze soms ontspoort. Die vraag, die een intrinsiek psychologische vraag is, belooft wellicht bij te dragen tot een grotere onderlinge verstandhouding tussen mensen, in alle kleuren en varianten.

L’affaire Pélicot : la version violente du fantasme de la Belle au bois dormant
L’affaire Pélicot donne de la consistance à l’idée d’une ‘culture du viol’, alors que Mme Pélicot elle même s’exprime en des termes pacifiants quant à une potentielle opposition entre hommes et femmes. Les analyses sociologiques sur le patriarcat sont peut-être trop généralistes
et il pourrait être moins urgent d’établir le profil sociologique d’un groupe identifiable au sein duquel le mal serait présent, que de comprendre comment fonctionne l’excitation sexuelle et pourquoi elle déraille parfois. Dominique Pélicot jouissait probablement du fantasme sadique de livrer sa femme à d’autres hommes, alors que ceux-ci jouissaient peut-être de l’état inconscient de Mme Pélicot, dans une variante particulièrement violente du fantasme de la « belle au bois dormant ». L’expérience clinique montre que les fantasmes transgressifs alimentent l’excitation sexuelle chez les hommes comme chez les femmes, mais qu’ils se limitent le plus souvent à des pensées, parfois exprimées voire même mises en scène, dans l’intimité entre partenaires consentants. Qu’est-ce qui peut faire basculer ces fantasmes vers des actes criminels ? Cette question, intrinsèquement psychologique, permettrait de contribuer à une meilleure compréhension mutuelle entre humains de tous genres.

Hoe meer labels je op psychische klachten kleeft, hoe meer psychisch ‘zieken’ je krijgt

Donderdag 7 november 2024 om 03:00

De psychische gezondheidszorg bevat een constructiefout, ze focust te veel op diagnoses, schrijft Ariane Bazan. Dat leidt tot ‘mode-effecten’, zelfs epidemieën van psychische aandoeningen. We moeten dringend van model veranderen.
In de Pano-reportage ‘De jacht op labels’ wordt de ”goede” aanpak van psychische diagnose, met multidisciplinair overleg en verschillende ontmoetingsmomenten, vergeleken met een ‘minder goede’ aanpak op basis van minder, soms betwijfelbare informatie. Boeiend is dat die goede manier niet uitmondt in een diagnose. De patiënt krijgt een plaats op een curve, die de spontane variatie van ‘ADHD-intensiteit’ in de bevolking in kaart brengt. De diagnose ADHD is dan niet meer dan een afwijking van het gemiddelde. Hoe groot die afwijking moet zijn, hangt af van waar we de cursor plaatsen, en die bepaling is onduidelijk. De ADHD-scores van de patiënt in de reportage zijn niet hoog genoeg voor een ADHD-diagnose, maar hij krijgt ook niet te horen dat hij geen ADHD heeft. De commentator zegt dat er bij hem “vooralsnog geen diagnose komt”.
Het is een complex traject, dat tijd en middelen vergt. Maar als we mentaal lijden even ernstig nemen als een lichamelijke ziekte – als kanker bijvoorbeeld – dan is die investering gerechtvaardigd. We mogen niet laatdunkend doen over de nood aan een gedragen, zorgvuldig, multidisciplinair psychodiagnostisch proces. Alle specialisten zijn dan ook van mening dat er geld moet komen, zodat een goede, toegankelijke en snelle diag­nose mogelijk wordt voor iedereen.
Of niet?
Een kankerdiagnose leidt uiteindelijk tot een veel duidelijker antwoord. Het zou vreemd zijn mocht een expert – zoals voor ADHD of voor autisme – iets besluiten in de aard van: “U hebt een beetje kanker, zoals iedereen, maar we stellen geen diagnose.” Uiteraard lopen we in dit tijdsgewricht allemaal een verhoogd risico op kanker. Toch zal een arts na een uitgebreid onderzoek niet oordelen dat de ene “zoveel kanker” heeft dat die de diagnose krijgt, en dat de andere vooralsnog “te weinig kanker” heeft om de diagnose te krijgen. De parallel met medische diagnose gaat dus niet op.
De psychische diagnose hangt af van de cursor, en die is niet gebaseerd op onafhankelijke biologische parameters zoals bij kanker. Precies daarom kun je verwachten dat meer geld stoppen in het huidige systeem zal uitmonden in een toename van de vraag. Stel dat er meer budget komt, en daardoor ook meer zorg voor ADHD en autisme, waarom zouden mensen, die toch al “een beetje” ADHD of autisme hebben, maar net niet genoeg voor de diagnose, zich dan niet aandienen voor die zorg? Waarom zouden de mensen die enkele procenten onder die arbitraire cursor liggen, niet van dezelfde rechten kunnen genieten? En als de grens opschuift, denken we dan echt dat we dan niet met zijn allen mee zullen opschuiven?
Politici moeten beseffen dat er een constructiefout zit in een zorgsysteem dat mentale ‘ziektes’ op dezelfde manier behandelt als medisch lichame­lijke ziektes, maar zonder de objec­tieve indicatoren. Meer geld in een systeem met een constructiefout, kan dus de problemen groter maken: een groter aanbod aan voorzieningen zal de vraag aanzwengelen, omdat meer mensen hun recht op zorg zullen op­eisen, en dat zal dan weer leiden tot langere wachtlijsten en meer ongenoegen. Daardoor zullen ook meer mensen hun toevlucht zoeken in een parallel, betwistbaar circuit om alsnog een diagnostisch antwoord te krijgen.
Mentale pijn is niet op dezelfde manier een ‘ziekte’ als kanker. Het is om te beginnen een pijn van het menselijk bestaan en daarom moeten we andere principes dan de medische hanteren. In de geneeskunde beslist diagnose over de behandeling. Dat is veel minder het geval voor de geeste­lijke gezondheid. Veelal lijden we minder onder onze ‘afwijkingen’, dan onder de liefdes- en zijnsvragen: “Houden de anderen van mij? Ben ik het waard om te leven?” Omgekeerd, als die vragen wegebben, worden we weerbaarder, met of zonder ‘afwijkingen’. Daarom moeten we de mentale zorg niet (sterk) toespitsen op diagnostiek. Mochten we het diagnostische proces goeddeels inperken en het vrijgekomen budget – dat nu onder meer gaat naar gespecialiseerde centra – investeren in een groot­schalig, lokaal en laagdrempelig aanbod aan algemeen gevormde clinici, dan zullen veel mensen snel geholpen worden. Als bovendien de labels grotendeels uit het publieke domein verdwijnen, vermijden we mode-effecten, waarbij plots epidemieën ontstaan. Dan zullen mensen snel gehoor krijgen en vertellen waar ze werkelijk mee zitten, en tegelijk minder vast komen te zitten in een zieke identiteit. Om de geestelijke gezondheidscrisis op te lossen, moeten we niet méér investeren, maar veranderen van model.

Een mens is nooit psychisch uitbehandeld

Wie kanker heeft, wil tot elke prijs genezen, wie zwaar depressief is, net niet, schrijft Ariane Bazan. Toch is helpen altijd mogelijk. Het is schrijnend dat we mensen een ‘waardige’ dood aanbieden in plaats de juiste behandeling.

10.10.24, Een mens is nooit psychisch uitbehandeld. Column. De Standaard.

“Als je echt alles geprobeerd hebt, waarom moet je dan gedwongen blijven leven?”, vragen veel mensen zich af. Aron Wade was verpletterd door depressie en angst, hulp kon niet meer baten. Maar we hebben er geen idee van dat helpen wel mogelijk is, ook bij zwaar psychisch lijden, en dat de enige mogelijke weg vaak net níét werd bewandeld.

Hugo kwam tien jaar geleden gebroken aankloppen. Zijn verhaal lijkt op dat van Aron: “Ik hou van mensen en ik haat hen. Ik haat mezelf. Het lukt me niet om min of meer fatsoenlijk een relatie vol te houden. Of zij laat me vallen, of ik gedraag me als een eikel … Ik ben de moeite niet, steek geen tijd in mij.”

Toen ik hem leerde kennen, was ik nochtans onder de indruk: fysiek fit en professioneel geslaagd. Maar na een zoveelste liefdesbreuk zat hij zo diep dat hij donkere voornemens had.

De eerste jaren van zijn therapie verliepen moeizaam. Hij miste afspraken, betaalde soms niet, verdroeg niet dat ik hem daarop wees, vroeg extra afspraken aan waarvoor ik me vrijmaakte en die hij soms niet nakwam. Hij leek een bijzondere interesse te hebben voor mijn privéleven en precies op de dag dat ik zelf een moeilijke diagnose te horen kreeg, zei hij koudweg: “Ik ben veel geliefden kwijt. Mensen die mij graag zien, overleven dat niet.”

Soms schold hij me de huid vol. Maar ik hield stand, en hij hield stand met mij. Ik vroeg of verwachtte niets, maar luisterde met interesse. Op een uitdagende toon liet hij nu en dan weten dat hij al die tijd geen enkele vordering had geboekt. Toch bleef hij komen. De eerste twee jaar begon hij elke sessie met de vraag: “Waarom hield ze niet van me?” En elke sessie dacht ik daar opnieuw over na, alsof de vraag voor het eerst kwam. Op zeker ogenblik voelde ik een verschuiving: ik had de lange, twee jaar durende vuurproef overleefd en ik kreeg nu niet alleen zijn vertrouwen – misschien gaf hij me dat wel van meet af aan –, maar hij sprak het nu ook uit. Met dat vertrouwen kwam bovendien iets anders, iets nieuws, iets kwetsbaars: hij vertrouwde me zijn hoop toe. Ik mocht die bewaren tot de dag waarop ik hem die hoop teruggaf, waarna hij zelf zijn weg zou gaan, min of meer fluitend, min of meer zonder mij.

En dat is wat inderdaad gebeurde. Hugo zat gevangen in een “verpletterende herhalingsdwang”, die zich in het bijzonder in het liefdesleven op een zeer pijnlijke manier te kennen geeft. Hij heeft altijd een voorkeur gehad voor meer afstandelijke vrouwen, naar het beeld van zijn moeder, die door haar alcoholverslaving vaak onbeschikbaar was. De kleine jongen heeft toen wellicht (onbewust) iets aan zichzelf beloofd in de aard van: “Nu lukt het me niet om zo interessant of onweerstaanbaar te zijn, dat mama wel van me moet houden, maar wacht maar …”

In het gezelschap van ietwat koele vrouwen kwam die oude belofte weer naar boven en werd Hugo verliefd. Omdat hij (onbewust) vrouwen koos die afstandelijker zijn dan gemiddeld, werd hij ook vaker dan gemiddeld in de steek gelaten. En die ervaring verpletterde hem, hij begreep niet wat hem overkwam, laat staan hoe hij zijn leven anders kon aanpakken. Dankzij onze gesprekken ging hij inzien dat hij zelf ook een hand had in die dynamiek. Hij ontwikkelde een stukje zelfspot en -sturing. Zijn nieuwe geliefde was statig en trots, maar ook hartelijk en oprecht verliefd.

Als we bij “uitzichtloos” psychisch lijden zeggen dat iemand “alles heeft geprobeerd”, dan denken we aan medicatie of aan behandelingen als EMDR of gedragstherapie. Maar daar gaat het niet over. Bij zwaar mentaal lijden is het enige wat kan helpen de ontmoeting met een therapeut, die bereid is tot mentale acrobatische hoogstandjes en die onvermoeibaar en geduldig meeslingert aan de liaan waaraan de patiënt zich vastklampt, zonder zelf grip te verliezen.

Dat soort klinisch werk wordt aan de universiteiten niet onderwezen, omdat we mentale zorg nog altijd als medische zorg beschouwen. Maar als je kanker hebt, dan wil je tot elke prijs genezen, terwijl dat net niet het geval is als je zwaar depressief bent. Geestelijke gezondheidszorg is nog altijd afgestemd op patiënten die bereid zijn mee te gaan met de behandeling. Ondertussen vallen de zwaarst getroffen mensen uit de boot.

Is het niet schrijnend dat we hun “een waardige dood” aanbieden, eerder dan een aangepaste behandeling?


De l’impossibilité d’être “en fin de parcours thérapeutique”

En Flandre, l’acteur Aron Wade a choisi de mourir par euthanasie pour raison psychique à 54 ans. Il semblait se débattre avec de lourdes dépressions et mentionnait la douleur écrasante de ne pouvoir faire ni avec ni sans les autres. Quand en Belgique on parle de ‘fin de parcours thérapeutique’, on énumère fréquemment le fait qu’une personne ait déjà essayé un nombre de types de thérapies (ex. médicaments, EMDR, TCC etc.). Or, le plus souvent la seule thérapie adaptée à ce type de détresse existentielle, la rencontre avec un clinicien, qui est prêt à s’investir sur la durée et patiemment dans un parcours de haute voltige clinique (car, le patient va d’abord tester l’implication inconditionnelle du clinicien), n’est souvent pas proposée. En effet, ce n’est pas le type de thérapies que l’on enseigne aux universités du fait que la santé mentale fait encore partie de la médecine. Le patient qui reçoit un diagnostique de cancer va tout faire pour en guérir, mais ce n’est précisément pas le cas pour le patient mélancolique. N’est il pas navrant que la proposition soit plutôt celle d’une ‘mort digne’ que celle d’une prise en charge adaptée ?

Onderschat de veerkracht van de mens niet

De Standaard, 25 april 2024

Een debat over leven en dood begint bij ethische principes en niet bij cijfers, schrijft Ariane Bazan. Beschaving is niet wat je je kunt veroorloven, maar waarzonder je niet verder kunt.

De voorzitter van de Christe­lijke Mutualiteiten (CM), Luc Van Gorp, pleit voor een wet die euthanasie mogelijk maakt bij levensmoeheid, als antwoord op twee problemen: toenemende suïcidaliteit bij ouderen en de binnenkort onbetaalbare ouderenzorg. In dat schijnbaar logische voorstel zitten meerdere denkfouten.

Een eerste verwarring is het idee dat hulp bij zelfdoding leidt tot minder zelfdoding zonder hulp. De mensen die uit het leven stappen zonder anderen daarbij te betrekken zijn niet dezelfde mensen als zij die hulp bij zelfdoding wensen. Empirische gegevens uit onder meer de Amerikaanse staat Oregon, waar hulp bij zelfdoding wettelijk al langer kan, tonen geen daling in de zelfdodingscijfers, maar zelfs een lichte stijging: waar zelfdoding kan met hulp, is er ook een neiging tot meer – niet minder – zelfdoding zonder hulp.

Een wet of een regel is niet alleen een antwoord op een maatschappelijk probleem, maar kan ook voorbij dat probleem andere effecten uitlokken. Een fundamentelere denkfout in Van Gorps voorstel is het idee dat zo’n wet een cruciale oplossing kan bieden voor mensen die vinden zijn dat ze klaar zijn met het leven, en dat die wet alle anderen ongemoeid laat. Misschien zijn er wel degelijk mensen die (bijna) onverdeeld overtuigd zijn van een voltooid ­leven, maar de meesten onder ons worstelen levenslang met de zijns- en zinsvragen. “Mag ik er zijn?”, is een van de grote levenspijnen waarover mensen getuigen tijdens psychologische consultaties. Wie voldoende onvoorwaardelijke liefde meekreeg, staat veelal sterk: “Mijn plaats te midden van de anderen is verzekerd en ik moet daar niets voor terugdoen.”

Toch is die vraag voor velen een tere plek. Sommigen zoeken een leven lang bevestiging, niet zelden door zich dienstbaar op te stellen. Zonder een voldoende dik ‘kussentje in de rug’ van onvoorwaardelijke liefde, hebben we minder verweer tegen plagende, neerhalende gedachten, die bij velen opkomen als die vraag – “mag ik er zijn?” – opborrelt. Als we ouder worden, meer hulp nodig hebben en minder kunnen teruggeven, staan we snel trillend te midden van de anderen. Alleen al het bestaan van een euthanasiewet bij voltooid leven kan mensen die niet spontaan aan euthanasie dachten, naar een keuze voor de dood doen overhellen. Is dat een aanvaardbare prijs als neveneffect van een euthanasiewet bij levensmoeheid?

Van Gorp hamert op de cijfers van de toenemende vergrijzing en de “onmogelijke” opdracht om in de toekomst goede zorgen te verzekeren voor die bevolkingslaag. “Vandaaruit begint het debat”, zegt hij en dat is misschien wel zijn grootste denkfout. Hoewel hij die redenering herhaalt, fluit niemand hem daarop terug. Dat is verbijsterend, want een debat over leven en dood begint uiteraard bij ethische principes en niet bij cijfers. Beschaving is niet wat je je kunt veroorloven, maar waarzonder je niet verder kunt. Van Gorp had ook kunnen zeggen: “Onze indicatoren tonen aan dat dit een pittige klus wordt, maar het spreekt vanzelf dat we als maatschappij voor ieder van ons, ook wanneer we ziek, zwak of oud zijn, zullen blijven zorgen.”

Uiteraard houdt dat in dat we er de onzekerheid bijnemen over hoe we dat zullen klaarspelen, maar die onzekerheid is niet meer dan het principe zelf van het leven. Hoewel we in deze moderne tijden soms de illusie van controle hebben ontwikkeld, hebben we nooit de garantie dat de dingen goedkomen. De komende dertig jaar staan ons tal van maatschappelijke uitdagingen te wachten – met mogelijk ook nieuwe hulpmiddelen, zowel inzake werkkrachten als technologie – en alleen al om die reden kunnen we de cijfers van vandaag niet zomaar op 2054 toepassen.

Maar op een fundamenteler niveau toont de geschiedenis herhaaldelijk de grote veerkracht van mensen om aangepaste zorgvormen te bedenken, ook in de ergste crisissituaties. Het zijn die heldhaftige verhalen van mensen die in hachelijke situaties tegen wil en dank de beschavingswaarden hebben hooggehouden, die we graag herdenken, soms ook als tegenwicht voor sombere episodes uit onze geschiedenis. Het zijn die creatieve aanpassingen die de veerkracht van de volgende generaties voeden.

Het was dus nogal iets, dat voorstel van Van Gorp, een voorstel – om in de beenhouwersmetaforen te blijven – als een hakbijl, die, voorbij het probleem van de ouderenzorg, ook een ferme knauw geeft aan het vertrouwen in de beschaving en aan het geloof in de menselijke veerkracht.


Ne sous-estimons pas la résilience humaine

Le président des mutualités chrétiennes Flamandes propose une loi sur l’euthanasie pour les personnes ‘fatiguées de vivre’ ou ‘ayant une vie complétée’ face à l’augmentation des comportement suicidaires chez les plus âgées, et l’impasse du coût de la prise en charge de cette tranche d’âge dans les décennies à venir. Ariane Bazan pointe trois erreurs dans son raisonnement. D’abord, de façon générale, suicide assisté et suicide non-assisté ne se recouvrent pas, les personnes ayant recours à l’un ou à l’autre ne sont pas les mêmes. Ensuite, une loi proposant une euthanasie pour ‘vie accomplie’ peut générer de l’insécurité sur le droit à la vie chez certains, et spécifiquement dans une population âgée qui peut se sentir ‘coupable de vivre’, puisque nécessitant beaucoup de soin et ayant le sentiment d’avoir peu à proposer en retour. Finalement, M. Van Gorp insiste que ce sont les chiffres prévisionnels qui sont le point de départ d’une telle réflexion. Or, les questions de vie et de mort se discutent à partir de principes éthiques et non à partir de chiffres.

Vooruitgang in mentale zorg? Ja, maar niet ten koste van de liefde

De mens is geen object, aandacht voor het menselijke lijden vereist meer dan een ‘behandeling’. Ariane Bazan duidt op een noodzaak aan begrippen als liefde en vertrouwen in een wetenschappelijke context.

De Standaard, donderdag 15 februari 2024 om 03:00

De dag dat mijn vader stierf, 14 maart 2021, alleen en zonder dat we hem mochten bezoeken vanwege de coronamaatregelen, is mijn moeder op slag dement geworden. “Zwijg over nare dingen”, was haar reactie toen we vertelden dat haar man overleden was. Met kerst vorig jaar gaven we haar een pop als geschenk. Die vergeet ze nergens en drukt ze steevast aan haar borst, niet zelden met beide handen en meer passie dan in een piëta.

Het is mode geworden om aan intellectuelen te vragen wat in deze hopeloze tijden hoop geeft. Zo was het vorige maand de beurt aan de 102-jarige Franse intellectueel Edgard Morin in Le Monde (23 januari). Morin vindt dat we met zijn allen door “het ontbreken van voorzienbare hoop” aan de grond gedrukt worden, maar dat “dankzij de weerstand van de geest het onwaarschijnlijke, en vooral het onvoorspelbare, kunnen opduiken”. Vorige week stond in de Vlaamse media zo’n onwaarschijnlijke vierentwintigjarige jongeman op, Teun Toebes genaamd, die weerstand bood.

De jonge Nederlander vertelt over zijn tocht rond de wereld langs centra voor de opvang van dementie. Hij is bevlogen en wil met kracht een boodschap overbrengen waarvan de draagwijdte ver reikt: een andere visie op gezondheid is al in werking en belangrijk daarbij is niet de kwaliteit van zorg, maar wel de kwaliteit van leven.

De medische aanpak wil mentaal lijden behandelen. Maar behandelen is wat een mens doet met een object, en dat is een strijd die we verliezen: een mens is door de band genomen niet mentaal evenwichtig en één op vijf, zo blijkt, heeft een hulpvraag. Zoveel zorgobjecten kunnen we niet dragen. Wat Toebes zegt, is dat pijn niet het doelwit mag zijn, maar de mens, en de dosis niet medicatie, maar nabijheid.

Nabijheid is eigenlijk liefde, zoals ook beschikbaarheid, vertrouwen en zelfs aandacht liefde zijn: ik zie je graag om geen enkele andere reden dan dat jij bent wie jij bent. Omdat dat idee de teneur heeft van een ‘Bond zonder naam’-boodschap, missen we de essentie: iemand tot object maken is iemand zwaar maken, terwijl het vertrouwen, ­iemand licht maakt. In het eerste geval worden we passief, in het andere levend en gaan we mee voor onszelf zorgen – én veelal onmiddellijk ook voor onze naasten. Dat is geen romantische zalf, het is een omkering, een revolutie.

Morin, nochtans een vooruitgangsdenker, stelt ook dat “de vooruitgang van de kennis, door de disciplinaire barrières, tot een teruggang van het denken heeft geleid. In deze technocratische wereld, blijkt de vooruitgang van de kennis niet in staat de complexiteit van de menselijke werkelijkheid te begrijpen.”

Voor een technocratie is het moeilijk om begrippen als liefde en vertrouwen een wetenschappelijke plaats te geven. Maar Toebes biedt weerstand: “Het gaat niet over bewoners, cliënten of patiënten, maar over verlangende wezens, op zoek naar liefde.” Het valt op dat hij niet makkelijk meepraat, maar aandringt om iets duidelijk te maken: zo zegt hij alle initiatieven die leven brengen in woonzorgcentra toe te juichen, maar dat mag niet de fundamentele inzet overschaduwen, die van de overstap naar een ander denksysteem – dat niet minder rationeel of wetenschappelijk is dan de geneeskunde of de technocratie, maar op andere principes stoelt, voeg ik er graag aan toe. En de acute nood voor zo’n anders denken overstijgt de mentale zorg, maar verraadt een “crisis van de mensheid die geen mensheid kan worden”, aldus Morin.

Wat Morin en Toebes duidelijk maken, is dat we niet meer mogen afdingen op de waarheid: op het vlak van de mentale gezondheidszorg, is de aanpak nu een schipbreuk en we zullen er niet uit raken als onze technieken performanter worden. De “complexiteit van de menselijke werkelijkheid” toont dat verlangens en trauma mee onze rede en onze intenties vormgeven waardoor die vaak niet in de pas van de bewuste wil lopen. Willen we toch kunnen samenleven, dan zijn we verplicht om met vertrouwen bij te passen. Die principes van onvolmaaktheid en vertrouwen moeten wetenschappelijk gedacht worden. Niet als een mantra, niet als een religie, maar als een wetenschap, zij het een fundamenteel andere wetenschap.

“Ik ben toch niet meer van enig nut”, zegt Lia, 96, aan Teun Toebes. Wanneer we in het woonzorgcentrum op bezoek zijn, komt een andere dame bij ons zitten. Mijn moeder grijpt meteen haar hand en streelt die aanhoudend met één vinger. De dame fluistert: “Je t’aime.” Wat mensen levend houdt, lieve Lia, is niet de nutsvraag, maar die van de liefde.

Geweld dat generaties lang blijft nazinderen

Als we ons met oud zeer bezighouden, moeten we het zeer precies benoemen, schrijft Ariane Bazan. Anders wordt het trauma wel geschiedenis, maar geen verleden.

Donderdag 12 oktober 2023 om 03:00

https://www.standaard.be/cnt/dmf20231011_96138202

Rauwe levens spreken de rauwe waarheid, zo blijkt ook uit de documentaire Godvergeten. Ik bleef verstomd achter, door wat gezegd wordt, maar ook door de afgebroken zinnen. Verschillende elementen geven de documentaire een belangrijke, potentieel heilzame waarde. Enerzijds hebben de makers het gewicht van het woord van de getuigen streng bewaakt en niet geprobeerd een vorm van antwoord – laat staan van ‘wederwoord’ te bieden. Door de eenvoud van dat concept nemen die getuigenissen alle mentale ruimte in en kunnen de woorden, en de stiltes, nagalmen. Pas daardoor nemen we soms de maat van de gruwel. Anderzijds hebben de reportagemakers, de juridische anonimiteitsplicht respecterend, toch verregaand geprobeerd de feiten in hun prozaïsche feitelijkheid vast te leggen, met datum, plaatsnaam, profielen en foto’s.

Psychisch trauma ontstaat wanneer ons iets overkomt dat we niet kunnen vatten, omdat we te jong zijn of te weinig voorbereid, of omdat de gebeurtenissen te ontzettend zijn. Trauma heeft als gevolg dat de situatie niet voorbijgaat, geen ver-leden wordt. We blijven lijden. Maar door de feiten op te tekenen, de gebeurtenissen op een tijdlijn vast te pinnen, proberen de makers en getuigen ze te bemeesteren.

De documentaire opent een denkruimte over waar het hier precies om gaat. Zo kan het onbelangrijk lijken precies te weten hoe erg iets was, zolang we maar beseffen dat het zeer erg was. Dat klopt niet. Als we alle geweld op een hoopje gooien, voegen we eigenlijk geweld toe aan geweld.

Ik bleef haken aan twee schokkende elementen: de wreedheid die we moeten vermoeden wanneer het seksuele misbruik leidt tot verminking van de geslachtsdelen, en de verregaande gevoelens van straffeloosheid en almacht, als een verkrachting zich bijvoorbeeld op een altaar afspeelt.

Er bestaan gradaties van geweld en die gaan van de ‘banale’ situatie waarbij we een ander aandoen wat we zelf niet wensen te ondergaan, tot het overtreden van de beschavingswaarden. Die fundamentele waarden zijn het broederschap en het incestverbod. Het eerste houdt in dat we de medemens als doel en niet als middel behandelen: dat is het horizontale draagvlak. Het tweede is het respect voor de opeenvolging van de generaties. Dat respect voor de historische volgorde vormt de verticale as. Zelfs binnen het overtreden van die grondende waarden bestaan er nog verschillende trappen van geweld. Zo mocht een meester een slaaf door zijn gebruik ook in lijf en leden vernietigen. Toen slavernij voor lijfeigenschap werd ingeruild, was er een soort ‘vooruitgang’: een heer mocht zijn lijfeigene wel ‘gebruiken’ maar niet langer straffeloos verminken of kwetsen. In Godvergeten leggen de getuigen sober en efficiënt bloot hoe het seksuele misbruik op de meest rauwe manier die funderende beschavingsgeboden overtreedt.

De geschiedenis van de mensheid is doortrokken van zware beschavingstrauma’s, soms min of meer afgebakend in tijd en ruimte, soms als systeem, zoals bij slavernij of kolonisering. Dat soort trauma ondergaat een massale schaalvergroting. Niet alleen de betrokkenen zelf, in het oog van die storm, maar ook familie, vrienden, zwijgende toekijkers, mogelijke medeplichtigen en onwetende omstanders worden, in het bijzonder in een achterafbeweging, mee getekend door de aanhoorde, geziene of vermoede gruwel. Net zoals kinderen, kleinkinderen of mensen die niet mee op de scène stonden, getekend worden door afgeleide, geconstrueerde of ingebeelde gruwel. Allemaal moeten ze afrekenen met onmacht en schuldgevoelens.

Zoals dat soort geweld de beschaving aantast, tast het ook de gemeenschap aan. De schaalvergroting heeft niet alleen met de omgeving van de getroffenen te maken: zwaar geweld heeft als schadelijke eigenschap dat het generaties lang kan blijven sluimeren en terugkaatsen. In onze praktijken zien we mensen die het leed dat hun ouders werd aangedaan, willen verwerken zodat ze het niet aan hun kinderen zouden doorgeven. Soms voelt het alsof hun levens verteerd worden door dat psychische werk. Sommigen geven letterlijk te kennen dat ze zich die rol toekennen: een filter- of buffergeneratie te vormen, zodat het bij hen kan stoppen. Al wat we dan kunnen is luisteren en proberen de schade te beperken, zodat we secundaire traumatisering kunnen indammen.

Maar opkuisen? Dat is voor onze generatie, en misschien voor de eerstvolgende, niet aan de orde.

Résumé en Français : Un documentaire en 4 épisodes, ‘Les abandonnés de Dieu’, secoue en ce moment la Belgique. Les victimes de violence pédosexuelle dans les institutions sous l’autorité de l’église y témoignent. Cette violence s’est maintenue des années 50 au années 90 avec la complaisance apparente des autorités de l’église. Dans cette carte blanche je plaide pour une distinction entre les formes de violence. Certains actes particulièrement graves (sur de très jeunes enfants) ne sont pas simple transgression mais transgression des valeurs fondatrices de la civilisation. Elles touchent les victimes directes, mais aussi la communauté humaine en soi, et rebondissent à travers les générations.

De moedige twijfel van Conner Rousseau

De getuigenis van Conner Rousseau bewijst dat ‘geaardheid’ een veel te beperkende term is, vindt Ariane Bazan.

Donderdag 22 juni 2023 om 03:00

Het is voor een psychologe een buitenkans als een belangrijke publieke figuur kenbaar maakt dat hij ‘niet volledig hetero’ is en dat hij ‘minstens op de twee valt’. Ik heb vaak kritische bedenkingen bij de uitspraken van Conner Rousseau, maar ik stel zijn coming-out onverdeeld op prijs. Ik lees zijn uitspraken echt niet als ‘een verzet tegen iets wat de natuur hem opdringt’, zoals de interviewer Eric Goens suggereert. Nergens in het hele gesprek zegt Rousseau iets in de aard van ‘al sinds ik kind of adolescent ben, weet ik dat ik op jongens val’. Hij zegt ook niet: ‘weet ik dat ik zowel op jongens als op meisjes val’. Sterker, het gesprek is waardevol, net omdat het daar niet over gaat.

Waar het wel over gaat, geeft de politicus letterlijk aan: ‘Ik weet nog altijd niet wat ik echt ben. Ik vind het ook niet zo tof als mensen daar altijd zo’n term op willen kleven of in hokskes denken.’ Zijn intieme geworstel dwingt een voorzitter van een socialistische partij publiek te maken dat hij al jaren lijdt onder het verstikkende effect van labels: ‘Ik heb het gevoel dat ik in een klein lokaal sta, dat de muren elke dag gewoon dichter tot op mij komen.’ De intieme beleving van Rousseau valt niet onder te brengen in een categorie die zonder meer door iedereen begrepen wordt, of waarmee hij zich kan identificeren. Hij schikt zich niet in de een of andere sociaal erkende categorie.

Het is hoogst interessant. Sociale categorieën, je kunt ze ook ‘klassen’ noemen, vormen de ontstaansreden van een socialistische partij en toch kan dat niet verhinderen dat een socialistische voorzitter ook kan verstikken bij zo’n sociaal etiket en alleen ‘mentale rust’ vindt als hij in eigen naam spreekt. Sociale rust is geen mentale rust en een sociale categorie is geen mentale categorie. Sociaal bestaat er zoiets als ‘homo’s’ en ‘bi’s’, maar wanneer je mensen die zich als dusdanig identificeren, gaat ondervragen, dan bots je snel op het cliché ‘de homo bestaat niet, elke homo is verschillend’.

Sociale categorieën hebben een onvervangbare functie in de samenleving: ze halen kracht uit de groep om gemeenschappelijke belangen te verdedigen. Zonder sociale categorieën stonden we niet waar we nu staan op het vlak van de sociale zekerheid, zonder categorieën zouden we de hele sociale geschiedenis moeten overdoen.

Psychische verzuchtingen daarentegen zijn intieme verzuchtingen. Het zijn de verlangens om zinnig te leven en geleefd te hebben, en om te beminnen en bemind te worden. Eigen aan die verzuchtingen is dat je er geen groep mee kunt vormen. Zoals jij intiem bent, zo is niemand anders intiem. Daarom is het mentale moeilijk te vatten in de politieke en sociale ruimte. Rousseau toont dat het toch ook niet lukt om die verlangens te negeren en dat het enige publieke handelen dat recht doet aan het mentale, het spreken in eigen naam is.

Toch laat hij ook weten dat het voor hem vooralsnog niet gezegd is ‘wat het uiteindelijk wordt’. Hij verwacht dus wel dat het een en ander op het gebied van de liefde en het seksuele ooit eenduidig zal worden. Ook dat is eigen aan het intieme: al kunnen we sommige knopen doorhakken, echt rustig wordt het nooit en alles kan voortdurend veranderen. Ook al om die reden passen in het bijzonder de sociale categorieën van het seksuele slecht op de intieme belevingen. We spreken graag van ‘geaardheid’, maar zoals het leven van een andere socialistische politica aantoont, ligt seksuele voorkeur niet zo vast als dat woord laat uitschijnen.

Ik heb minder goed én beter nieuws voor Rousseau. Misschien wordt het nooit duidelijk en ook al komt er wellicht meer sereniteit, algeheel rustig wordt het vast nooit. Maar misschien is het oké – en zelfs echt belangrijk – dat er geen etiket hoeft te komen. Dankzij sociale lobbygroepen lijkt de sociale ruimte op dat gebied toch enigszins anders ingericht dan pakweg vijftig jaar geleden. Misschien is het net hoopvol om als publiek figuur niet langer zo nodig een of andere seksuele voorkeur of ‘geaardheid’ te moeten vertegenwoordigen. Misschien is het net betekenisvol om in eigen naam van onduidelijkheid, moeilijkheid en twijfel te getuigen. Betekenisvol voor alle mensen, ver voorbij elke categorie.