https://www.standaard.be/cnt/dmf20200401_04909888
Het zou me (blij) verrassen mocht deze epidemie ons leren hoe we de wereld eerlijker verdelen. Hegel zei het zo: ‘De mens leert uit de geschiedenis dat de mens niets leert uit de geschiedenis.’ Grote beschavingswinsten – de scheiding van kerk en staat, de VN en de Europese instellingen, de sociale zekerheid – werden vaak pas geboekt op het puin van vreselijke slagvelden en zijn zelden alleen het resultaat van redelijke inzichten. Mijn praktijk leert me dat het onredelijk is om op redelijkheid te rekenen. En toch maakt de epidemie een verschil.
Bij plotse ontreddering keren we ons veelal naar de vermeende oorzaken om die zo snel mogelijk te neutraliseren of, als dat niet makkelijk is, om die aan te klagen. Geschikte kandidaten voor de oorzaken van onheil zijn de klassiekers: politici, media, extremisten, terroristen.
Die afweermechanismen werken niet bij het coronavirus: aanklagen of betichten is zinloos, en ook bij een goede afzonderingsdiscipline blijven mensen sterven. Het virus is onvatbaar en doodt bijna op een zachte, perverse wijze: veelal zijn het ouderen en mensen die al ziek zijn, maar af en toe ook jonge, kerngezonde mensen. Veelal zijn de symptomen mild tot nauwelijks merkbaar, maar af en toe wordt iemand als het ware doodgebliksemd. In die zin dwingt de ziekte ook de redelijksten der redelijken, de wetenschappers, tot bescheidenheid.
Zo heeft het virus de figuur van de dood opnieuw in ons leven gekatapulteerd. De dood kan plots en blind treffen, jong en oud, de meest voorbeeldigen en de minst verdienstelijken. We kunnen niemand betichten, niemand bevechten en niemand berechten. We worden gedwongen om intiem met de mogelijkheid van de dood samen te leven. We houden de adem in om ongehavend door deze periode te raken, maar we weten nu al dat er nieuwe virussen kunnen komen. Precies daardoor is het back to normal: zoals veel generaties mensen voor ons, die vaak weerloos met armoede, ziekte en oorlog moesten samenhokken, nestelt iets van het ‘tragische levensgevoel’, zoals historicus Chris van der Heijden het omschrijft in de Groene Amsterdammer, zich opnieuw in het intieme hart van het mensenleven.
Samenleven met de onvatbare, blinde mogelijkheid van de dood, lijkt pure horror. En toch is dit venster in de tijd waarin de dood (voor een zekere groep mensen) onder redelijke controle leek, de uitzondering en is het tragische levensgevoel in de geschiedenis van de mensheid het eigenlijke normaal. Kan dat ook een winst zijn? Misschien zijn we, met het tragische levensgevoel, onderweg paradoxaal ook vaak een vorm van vitaliteit verloren. Het comfort van de controle over de belangrijkste levensbehoeftes wiegt de geesten in slaap. Zonder de acute mogelijkheid van de dood, hellen we makkelijk over naar de andere kant en eisen we het recht op geluk op.
Of nog: vroeger waren we al blij als we aan de dood ontsnapten, nu zijn we pas blij wanneer we (volkomen) gelukkig zijn. De ethische vraag van Kant: ‘wat mag ik hopen’, is van horizon veranderd. Dat is niet alleen winst: we hellen daarbij ook makkelijker over van vieren naar klagen, omdat in leven blijven een haalbaarder perspectief is dan gelukkig zijn.
Maar het is fundamenteler. Vroeger mat het gevoel van misnoegdheid het tekort aan levensbronnen, nu is het soms de maat van de afstand tot het vermeende geluk. De Franse filosoof Alain Badiou zegt dat wie zichzelf als slachtoffer opstelt, eigenlijk voor het statuut van object kiest, omdat je verwacht dat het geluk van buitenuit zal toegediend worden, zoals een plant water krijgt. En hij voegt eraan toe dat een slachtoffer niet meer is dan ‘een wezen voor de dood’.
Met andere woorden, wanneer de dood niet in onze intimiteit huist, laten we ons soms makkelijker door een dode positie verleiden, een slachtofferpositie vanwaaruit we het onrecht van het ongelukkig zijn aanklagen. Er zijn veel minder ziekenhuisopnames voor niet-corona-problemen, vertelt de medische sector, en de schroom van mensen om de ziekenhuizen nu te belasten zou deze afname verklaren. Wellicht, maar misschien is er een bijkomende verklaring: nu de dood het nieuwe ondraaglijke geworden is, komt er misschien mentale weerbaarheid vrij om ongemakken allerhande zelf te dragen?
Het tragische levensgevoel is het gevoel dat we controle verliezen over het in leven blijven zelf. Als iets ons wakker kan schudden, is dat het wel. Het kan autoritaire regimes aanzuigen die, al was het op een illusoire manier, krachtdadiger optreden dan de democratieën en hun onzekere wetenschappelijke verhaal, zodat we naar het comfort van de slaap kunnen terugkeren. Maar misschien kan het ook, en wellicht tegelijk, leiden tot een intieme ‘reset’ van het ethische perspectief, met een grotere bereidheid zichzelf te dragen en een groter gevoel van urgentie om aan het leven zin te geven, nu we aan den lijve ervaren hoezeer alles van waarde weerloos is.