https://www.standaard.be/cnt/dmf20200624_05000590
De antiracistische beweging heeft zich kwetsbaar gemaakt voor kritiek door ook standbeelden van Winston Churchill en klassiekers als Fawlty Towers en Gone with the wind te viseren. De tegenaanval bleef niet uit. De Franse journalist Kamel Daoud vergelijkt de beweging met de autodafe van de Inquisitie, de openbare boetedoening van ketters in de middeleeuwen.
Ook de analyse van Tinneke Beeckman in haar column (DS 11 juni)en in De Afspraak is haarscherp: er is een tendens dat mensen racisme aanklagen om aanzien te krijgen bij gelijkgezinden, zonder dat ze echt iets proberen te verbeteren voor de slachtoffers ervan. Zeker die laatste analyse is zo raak, dat die ook als een vonnis voor de antiracistische beweging kan klinken: ‘Nu we aangetoond hebben hoe onredelijk de beweging is, moeten we misschien niet meer luisteren.’
Maar voor wie toch luistert, valt veel te horen. Uiteraard zijn niet alle eisen onredelijk. De Franse politicologe Françoise Verges klaagt de standbeelden van Leopold II in België en Joseph Gallieni in Frankrijk aan. Beiden zijn verantwoordelijk voor onnoemelijk koloniaal geweld. De ene heeft voor eigen gewin honderdduizenden mensen in Congo-Vrijstaat opgeofferd. De andere was een meedogenloze militair, die het verzet tegen de kolonisator in Frans-Madagaskar bloedig onderdrukte – 500.000 Malagassiërs kwamen daarbij om het leven.
Verges pleit er niet voor om standbeelden te vernietigen, maar om ze te ‘ontvijzen’. Ze voegt eraan toe: ‘Misschien moeten er trouwens gewoon minder standbeelden zijn.’ In haar antiracistische betoog verliest ze dus niet de fijngevoeligheid om evidenties te ondervragen: ja, waarom zijn er eigenlijk zoveel standbeelden ter glorie van enkelingen in de publieke ruimte? Standbeelden die iedereen kunnen uitbeelden, zoals anonieme figuren of hommages aan de onbekende soldaat, hebben een ander effect: ze kunnen ons raken doordat we ons ermee kunnen identificeren.
Maar Verges houdt geen radicaal pleidooi tegen elk standbeeld van een enkeling. Wel wijst ze erop dat de opzichtige aanwezigheid van koloniale beelden in de openbare ruimte mensen net uitdaagt om hun legitimiteit in die ruimte te ondervragen.
Misschien zou de vermaarde mediëvist Jan Dumolyn (DS Weekblad 20 juni) hier ook tegenwerpen: ‘En waar stopt het? (…) Erasmus? Die hebben we allemaal graag? Wel, hij was een virulente antisemiet. (…) Of neem Aristoteles. Verdedigde de slavernij.’ Toch pleit ik ervoor om fijne mesjes te gebruiken om over de wereld te denken en ook hier het psychische van het sociale te onderscheiden. Wie de psyche intiem kent, moet toegeven: mentaal zit in elk van ons zowel het potentieel voor zelfovertreffing als voor monsterlijkheid.
Maar racisme is een sociaal en geen psychisch gegeven, en houdt zich dus niet in het bijzonder bezig met de mentaliteit of de intentie van bijvoorbeeld Erasmus of van Aristoteles. Neen, wat in de eerste plaats telt voor het sociale, is het handelen in de publieke ruimte en de effecten ervan. En, ook al zijn we dan misschien allemaal monsters in het diepst van onze gedachten, sociologisch of politiek zetten mensen als Erasmus of Aristoteles niet dezelfde stap in de wereld als figuren zoals Leopold II of Joseph Gallieni.
Toch is er ook meer. Wat de antiracismebeweging aangewreven wordt, is een overdreven fascinatie voor emotionele symbolen ten koste van een grondige reflectie over de kern van het probleem. Dat is niet eigen aan die beweging. Sterker, die vorm van onredelijkheid is wijdverspreid. Wetenschappers laten zich voor de keuzes voor bepaalde vraagstellingen of modellen bijvoorbeeld grotendeels door trends leiden, en niet door de rede. Psychopathologische diagnoses worden vaak (en soms snel) op basis van uiterlijke tekens gegeven. Politiek is vaak een kwestie van brandjes blussen en symbooldossiers.
Dus, hoezeer ook de kritiek op de antiracismebeweging terecht is, toch moeten we eraan toevoegen dat die voor bijna alle sociale domeinen opgaat. Je zou het zelfs kunnen omdraaien: misschien zijn de overdrijvingen van het antiracisme wel een soort reactie in spiegelvorm op het absurde van de racistische logica zelf. Hoe gek is het tenslotte niet om door de aandacht voor een detail, zoals de huidskleur, niet de mens met zijn verhaal te zien? Met de focus op het detail boven de essentie, geeft het antiracisme aan de gemeenschap, en haar racistische voorgeschiedenis, zo een koekje van eigen deeg. Als we dat inzien, dan kunnen we misschien voorbij het detail open en zorgvuldig luisteren naar de boodschap ten gronde.