Over liefde valt niet te onderhandelen. De Standaard, 13 maart 2024.
Liefde is altijd onvoorwaardelijk en dus arbitrair, schrijft Ariane Bazan. Dat valt in deze wetenschappelijke tijden moeilijk te bevatten, maar toch: zonder liefde kunnen we onszelf na een tegenslag nooit meer bijeenrapen.
Liefdesverdriet is universeel, maar sommigen kruipen niet veel later weer overeind, terwijl anderen er jaren over doen. Het verschil is ‘het kussentje in de rug’ dat we al dan niet vroeg meekregen, de vaak onbewuste gedachte: “Zelfs al moet die persoon me niet, mama/papa houdt van me. Zo twijfel ik er niet aan dat ik iemand ben om van te houden.” Dankzij dat basisvertrouwen vallen we niet helemaal om wanneer de ontgoocheling in de liefde ons omverblaast.
Ook de angst om voor het eerst op eigen krachten uit te vliegen is universeel: wanneer we, zonder het ouderlijke vangnet, stappen zetten die we nooit eerder ondernamen, kunnen we pas echt op onze bek gaan. Het enige wat we voor die eerste duizelingwekkende sprong hebben, is het blinde geloof dat we kunnen vliegen, want bewijs uit een vorige ervaring ontbreekt. Ook dat vertrouwen hebben we dankzij de eerste anderen: “Het zal me lukken, want mama/papa zijn ervan overtuigd dat ik het kan.” Het is dus pas de onvoorwaardelijke ‘kasvoorraad’ die we van onze eerste zorgverstrekkers meekregen, die we later kunnen aanspreken om te leven en lief te hebben.
We hebben de wijsheid grotendeels door wetenschap vervangen, maar aan een wetenschap van de liefde zijn we nog niet toe. Daarom lijken de principes van de liefde contra-intuïtief en onredelijk. Zo is het essentieel dat de kasvoorraad aan vertrouwen onvoorwaardelijk is. Als we over liefde gaan onderhandelen – een ouder die zegt “ik hou van je, maar zorg dat je goede resultaten behaalt” – dan heeft de ander geen vaste grond meer onder de voeten. Zelfs een kind met een uitmuntend rapport zal met de angst zitten: “Als ik morgen minder presteer, houden ze dan niet meer van me?” Op zo’n wankele fundering kun je niet bouwen. Nog onthutsender is dat de liefde, precies omdat ze onvoorwaardelijkheid vraagt, altijd arbitrair is, zonder criteria. Als we over niets mogen onderhandelen, dan hebben we alleen onszelf, maar dat moet volstaan: ouders vinden hun kind het knapst, gewoon omdat het hun kind is, en zo hoort het ook.“Parce que c’était lui, parce que c’était moi”, zo verklaart Montaigne zijn vriendschap voor Etienne de La Boétie.
Onvoorwaardelijkheid, gestoeld op een arbitraire beslissing, zo functioneert de liefde. Dat spoort niet met onze wetenschappelijke wereld, waarin we ook voor de politiek het waardevolle systeem van checks-and-balances hanteren. Maar de huidige geopolitieke context dwingt politici vaker om ook zonder garanties te beslissen. Toen Angela Merkel ‘Wir schaffen das’ zei, kon ze dat niet zeker weten, maar die woorden hadden op zich wel een massaal mobiliserend effect. Doorheen de geschiedenis hebben mensen een dunne lijn bewandeld tussen paniek en respijt. Paniek is een angst zonder duidelijk object, geworteld in de eerste catastrofale vrees dat je levensbronnen bedreigd zijn – je eten, je eerste zorgfiguur, je speelgoed. Wanneer een kind zo’n dreiging voelt, kijkt het naar zijn moeder om te zien hoe zij reageert. Haar kalme, sussende houding doet de angst wegebben en het kind wordt weer rustig.
Hersenonderzoek heeft nu aangetoond dat wanneer we niets doen, er een soort standaard breinnetwerk actief is, dat bij een specifiek alarm oplost en opgaat in een ander breinnetwerk dat zich op de gekozen handeling toelegt. Dat rustnetwerk, of ‘default mode’-netwerk, heet in de psychoanalyse ‘het Ik’. Het lijkt inderdaad een ‘kasvoorraad’ te zijn, gezien we uit dat netwerk putten, het daarbij even verliezen, en het daarna weer bij elkaar rapen. Pull yourself together, zoals dat toepasselijk in het Engels klinkt. Freud legt uit hoe we de vertakkingen van het Ik, en dus wellicht de neuronale stevigheid van het rustnetwerk, voeden dankzij geruststellende bevredigingservaringen – met andere woorden, dankzij liefde.
Kathleen Van Brempt (Vooruit) had het onlangs in De afspraak op vrijdag op VRT Canvas aan de stok met de sceptische Ivan de Vadder, die vond dat ze “te optimistisch” was. Van Brempt zei, net als Merkel, dat ze gelooft dat mensen de uitdagingen aankunnen, zoals is gebleken uit snelle gedragsveranderingen tijdens de coronacrisis en de daaropvolgende energiecrisis. Niet alleen klopt dat, Van Brempt deed ook precies wat ons helpt om ons bij elkaar te rapen: vertrouwen schenken. Dat principe is niet louter wijsheid, het krijgt in de toekomst wellicht ook wetenschappelijke grond, zodat een psychologie van de liefde eindelijk aan het ethisch-politieke denken zal kunnen bijdragen. “Optimism is a moral duty” is niet het naïeve idee dat alles wel goed komt, maar wel het inzicht dat onze veerkracht om uitdagingen aan te gaan, groter wordt naarmate we in die kracht vertrouwen.
L’amour n’est pas négociable
L’amour est toujours inconditionnel et donc arbitraire, et ceci ne relève pas simplement d’une mystique ou d’un art de vivre, mais bientôt également de la science. En effet, c’est la confiance qui permet au ‘Moi’ ou au ‘Réseau du Mode par défaut’ de se regrouper, ce réservoir dans lequel puise le sujet pour agir intentionnellement. En d’autres termes, ce crédit d’amour permet que nous nous rassemblions pour mieux nous relever. « L’optimisme est un devoir moral » n’est pas l’idée naïve que tout ira bien, mais l’idée que notre force de frappe face aux défis augmente à mesure que nous faisons confiance à cette force.